Zo tussen mijn vierde en veertiende jaar was ik ziek. De helft van de tijd was ik thuis. Piepend, zagend, naar adem happend. Onze huisarts, dokter Ogterop op de Sweder van Zuylenweg op Zuilen, Utrecht, was een heer van stand die op zijn fiets naar je toe kwam. Op ziekenbezoek. Tien jaar lang ben ik behandeld voor iets wat ik niet had, waardoor er geen enkele vooruitgang geboekt werd. Ik bleef thuis.
Ik ging weinig naar school, ik sportte nooit, zat niet op schoolzwemmen. Iedere inspanning moest ik bekopen met een aantal dag rust.
Toen ik veertien was werd onze huisarts zelf ziek. Er kwam een vervanger, een jonge vent. Die luisterde naar mijn longen, sprak met me en zei ‘je hebt astma’. Hij verwees me naar een longarts op diezelfde Sweder van Zuylenweg, maar dan een paar huizen verderop. Ik deed een longinhoudtest en het resultaat was dat ik anderhalve liter longinhoud bleek te bezitten. Prima voor een muis maar ernstig voor een jongen van veertien. Ik kreeg een nieuw medicijn, Lomudal, en ging dat dagelijks gebruiken. Een smerig soort poedertje dat je diep moest inhaleren. Erbij kreeg ik Bricanyl-tabletjes als het heel erg was. Als ik die nam kon ik niet eens meer schrijven, zo trilde ik.
Na een half jaar was mijn longinhoud bijna zes liter.
Die tien jaar hebben mijn leven bepaald. Ik vertrouw wel op mijn hersenen, niet op mijn lichaam. Als ik een moeilijk boek pak, zeg van Heidegger, dan begin ik daaraan in de overtuiging dat me dat gaat lukken. Ik lees nog steeds twee boeken per week. Ik lees alles en vergeet niets. Als ik moet kanovaren dan zinkt de moed me in de schoenen. Ik zal zeker en vast omslaan, en dat doe ik dan dus ook. Alleen kickboksen bak ik wat van. Vind ik zelf.
Ik heb in die jaren alleen mijn verstand getraind en verder niet zoveel.
En nu?
Tja, nu ben ik een middelbare man met astma. Al mijn hele leven heb ik dat dus. Het hoort bij mijn zijn. Ik kan me geen leven zonder voorstellen. Als ik het benauwd heb ga ik oppervlakkig ademen. Ik hoor dan mijn moeder in mijn oor die zegt ‘wat piep je, gaat het wel goed?’ Dat wil ik niet meer horen dus onderdruk ik mijn gepiep. Soms, het komt altijd ’s nachts, word ik wakker van mijn eigen gepiep. Dat is heel vertrouwd en zorgelijk. Ik haat mijn piepen. Mijn lichaam laat me dan weer in de steek en mijn teleurstelling is enorm. Ik wil een lijf dat er is, dat het doet, een lijf waarin ik veilig kan wonen. En soms heb ik dat niet.
Je kunt oud worden met astma. Ook heb ik ooit, kinderlijk, gedacht dat ik geen enkele andere nare ziekte kan krijgen omdat ik al astma heb. En er zijn ziekten die veel naarder zijn dan gewoon astma.
Je kunt het doorgeven. Het gevolg is dat mijn beide zonen ook astma hebben. Een puffende familie. Maar geleerd van mijn eigen leven, heb ik direct actie ondernomen toen ze nog heel jong waren. En sindsdien gebruiken zij goede medicijnen waardoor ze er nooit last van hebben.
Dus leven met astma gaat prima. Op sommige dagen na dat je ondanks alles medicatie er toch last van hebt. Ook dat gaat weer over waarbij je hoogstens een paar dagen moe bent. Dat is het dan ook.
Soms let ik niet op en puf al twee weken met een lege puf. Gebeurt me eens in de zoveel tijd. Dat merk ik snel genoeg. Gierend naar bed en fluitend de dag door.
Astmalijders zijn vrolijke types.