Afgelopen week kreeg ik het bericht dat Henk is overleden. Henk was al op leeftijd maar liep toch nog steeds rondjes in de buurt. Tot enige tijd geleden met zijn minihondje en de laatste maanden alleen. Het hondje had het leven gelaten.
Nu is ook Henk dus dood.
Toen wij net woonden waar wij wonen werd er aangebeld. Het was in de week tussen Kerst en Oud&Nieuw. Een wat oudere man stond voor de deur met een zakje. Er zaten knieperties in, koekjes uit zijn geboortestreek in Drenthe. Die worden gebakken rond de jaarwisseling en hij kwam een zakje voor de nieuwe buren aanbieden. Een fijn mens. Speelde accordeon op feestjes, dronk af en toe een tikkie teveel en was altijd vol interesse in ons gezin.
Henk was een fijn mens.
Waarom heb ik het over Henk? Omdat het de zevende dode is in een maand of vijf. Allemaal ouders van vrienden. De vrienden zijn inmiddels allen tussen de 50 en de 60 en hun ouders sterven bij bosjes.
Ikzelf heb mijn opa en oma, mijn beide ouders en mijn dochter verloren. Dat is al veel maar sinds 2007 was het redelijk stil. Er is nu een grote inhaalpoging gaande. Ik heb weer veel aula’s gezien en veel tranen. Iedere keer weer zit ik er met een brok in de keel en soms met tranen in de ogen.
Een goede, niet graag geziene bekende is het: de dood.
(Picture GPT: een prerafaëlitisch beeld van Carcès)
Nu heb ik al veel geschreven over Frankrijk, de Var en met name ons mooie dorp Carcès. Ik val altijd terug op eigen ervaringen, ontmoetingen en indrukken. Ik schrijf een verhaal, soms kort, soms langer, over iets wat mij opviel of wat ik van belang acht.
Vandaag stond ik op met het idee Chat GPT te gebruiken om een blogtekst te schrijven over Carcès. Dus heb ik de vraag gesteld ‘schrijf een blog over Carcès waarin goed tot uiting komt wat het zo mooi maakt’.
Het resultaat bespaar ik jullie. Ot & Sientaal uit een heel slechte toeristenbrochure. Hmm, dat moest beter kunnen. Ik veranderde de ‘prompt’ in ‘herschrijf de blog in de stijl van Dick Koopman op dickkoopman.com’. Het resultaat was anders, niet beter. ’s Avonds werd vervangen door ‘als de avond valt’. Ok, zo schrijf ik dus blijkbaar.
Mijn derde poging vulde ik aan met ‘herschrijf de tekst met daarin een belangrijke rol voor pastoor Gemp’. Nu heet de beste man GemPP, is inderdaad pastoor en hij is ook nog eens een kleurrijk mens. Met opzet een P weggelaten. Ik heb al eens eerder over hem geschreven.
Afijn, ik drukte op return en de puntjes begonnen te verschijnen als iemand aan de andere kant aan het typen was. Dit was het resultaat:
Carcès, een prachtig dorp gelegen in het zuiden van Frankrijk, heeft een bijzondere plek in het hart van zijn bewoners. Een belangrijke reden hiervoor is de toegewijde en geliefde pastoor Gemp, die zijn gemeenschap met warmte en zorg leidt.
Pastoor Gemp begint zijn dag altijd vroeg met een bezoek aan de lokale bakkerij, waar hij versgebakken brood en croissants haalt voor zijn ochtendgebed en om te delen met de minderbedeelden in zijn gemeenschap. Hij gaat vervolgens naar de kerk om te bidden en zich voor te bereiden op de dagelijkse mis.
Na de mis begint pastoor Gemp aan zijn taken als geestelijke, waarbij hij zich richt op het ondersteunen van de leden van zijn gemeenschap. Of het nu gaat om het bijstaan van een zieke parochiaan, het organiseren van een liefdadigheidsevenement of het bezoeken van de lokale school, Pastoor Gemp is altijd beschikbaar en bereid om te helpen waar hij kan.
De markt van Carcès is ook een belangrijk onderdeel van het dorpsleven en Pastoor Gemp bezoekt deze regelmatig om verse ingrediënten te kopen voor zijn zelfgemaakte gerechten. Hij is een getalenteerde kok en deelt zijn liefde voor eten en gastvrijheid graag met zijn parochianen. De avonden worden vaak doorgebracht in zijn pastorie, waar hij vrienden en gemeenteleden uitnodigt om samen te eten en te genieten van elkaars gezelschap.
Voor de inwoners van Carcès is Pastoor Gemp niet alleen een geestelijke leider, maar ook een vriend en vertrouwenspersoon. Zijn toewijding aan zijn gemeenschap is inspirerend en zijn aanwezigheid is een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven in dit prachtige dorp. Als je op zoek bent naar een plek waar gemeenschap en zorg voor elkaar centraal staan, dan is Carcès de perfecte bestemming.
Nou, wat een intelligentie! Een pastoor wordt geacht alles te delen met de mensen om hem heen. Hij nodigt natuurlijk, als een soort eigentijdse Fernandel, de mensen uit op de pastorie om voor hen te koken. Die bewoners van Carcès waren in een eerdere versie overigens fanatieke wandelaars en fietsers, die eropuit gingen om te genieten van de natuur. Ik zou zeggen, kom eens kijken.
Er deugt niets van het stuk. Het taalgebruik is slaapverwekkend, de inhoud is een groot cliché en de beste man heet GemPP. Er is in Carcès geen pastorie. Natuurlijk, de beste man woont ergens en nog tegenover de lagere school ook. Maar in een gewoon huis op een gewone etage. De dagelijkse mis is een reliek uit een ver verleden. Wat wel klopt, en waarover ik ook heb geschreven, is zijn belangrijke rol in de kleine gemeenschap die Carcès is. Het klopt statistisch, zal ik maar zeggen. Welke pastoor wil dat nou niet?
Ook heb ik in Picture GPT gevraagd om een prerafaëlitisch beeld van Carcès. Er kwamen er vier uit, te zien aan het begin van deze blog. Twee zo blurry dat het ieder dorp kan zijn, de derde ziet er een beetje plausibel uit, de vierde is ronduit nonsens met die brug.
Wat is nou de conclusie?
De wereld van de geest kan (nog) niet worden gegenereerd door Chat GPT. Het is niet artificieel (alle inhoud is ooit door mensen gemaakt en ook het applicatie is dat) en het is niet intelligent. Wat je erin stopt komt er weer uit. Je wordt niet gecorrigeerd bij bijvoorbeeld namen. Nu kun je zeggen ‘ja maar wie weet nou dat de beste man GemPP heet?’. Tja, zo kan ik het ook. Onwetendheid produceren en dat zeggen ‘hoe moet ik dat nou weten?’. Gewoon internet minen, dat doen waar GPT zo goed in schijnt te zijn:
Chat GPT is gemakzuchtiger dan een brugklasser.
De stijl waarin wordt geschreven is niet echt indrukwekkend. Als je dit goed proza vindt, dan ligt je lat wel heel erg laag; op enkelhoogte ongeveer.
Dan de beelden. Er zijn ontelbare beelden van Carcès te vinden en dan is dit de productie. Voor de zekerheid heb ik ook om een hyperrealistisch beeld van Carcès gevraagd. Het werd er niet beter op. Kijk maar eens mee:
Ik was wel onder de indruk van de Kathedraal de Carcès!
Kortom: alle hoera appelvla verhalen ten spijt, AI is nogal krakkemikkig. Zal het beter worden? Oh, zeker. Ik twijfel daar niet over. Zal het beter worden dan de mens? Het zal zeker beter worden dan sommige mensen. Natuurlijk. Als je niet kunt schrijven dan is bovenstaande blog prima. Als je niet kunt schilderen, zijn de beelden prima. De mens bestaat natuurlijk niet. De vraag is opmerkelijk onnauwkeurig. De vraag is: zal GPT schrijvers vervangen, schilders, componisten? Ik neig naar een duidelijk nee! Weet ik dat zeker? Zeker niet. Maar een ding weet ik wel: zij die momenteel helemaal lyrisch zijn over GPT onderschatten hun eigen vermogens en zeker ook die van hun medemensen.
Leg de lat wat hoger en wees kritisch. Dat is mijn conclusie.
Het is maart 2018. Ik krijg een email van een Van Tets, jazeker van de Van Tetslaan in Valckenbosch, met de vraag of ik zijn vader wil ontvangen in de Dieptetuin. Niet toevallig dat ik die vraag krijg, want ik ben voorzitter van de Stichting Vrienden van de Dieptetuin. Een echt burgerinitiatief dat 12 jaar geleden is ontstaan als reactie op een gemeentelijk besluit. Dat besluit was simpel en overzichtelijk: we gaan bezuinigen op onderhoud aan openbaar groen en de Dieptetuin gaan we helemaal niet meer onderhouden. Geen zichtlocatie, en dus stoppen we ermee.
Een aantal omwonenden heeft toen de koppen bij elkaar gestoken om te kijken wat we zelf kunnen doen. En dat bleek heel veel. Met in het begin 25 vrijwilligers zijn we begonnen met het onderhoud en dat was heel fijn om te doen. In de loop der jaren werden het 40 vrijwilligers en onderling een vriendenclub. De Dieptetuin kwam weer letterlijk en figuurlijk tot bloei. Voor de Kerst organiseerden we een levende kerststal waar jaarlijks zo’n 1.100 zeistenaren komen kijken.
En precies dat was de jonge Van Tets ter ore gekomen, hij was naar de website gegaan en de mail gestuurd.
Ik reageerde direct, natuurlijk kon dat! Graag zelfs. We maakten een afspraak en op een mooie zonnige dag kwam precies op tijd een auto van De Zonnebloem aangereden. Twee middelbare mensen stapten uit, bleken broer en zus te zijn, de achterdeuren gingen open en daar zat een voorname heer in een rolstoel. We liepen de tuin in en ik vertelde een en ander over de stichting, de vrijwilligers en over de liefde van die vrijwilligers voor iedere centimeter van de tuin.
Hard praten moest ik, want het gehoor van de oude Van Tets was niet goed meer. Hij genoot met volle teugen. Dat zag ik en dat zei hij. We maakten een rondje tot we bij Huize Valckenbosch kwamen. Niet echt een mooi gebouw. En toen ging hij vertellen.
Hoe hij daar als kind had gespeeld, in de tuin van 13 hectare. In volstrekte vrijheid. Hij vertelde over het oude huis dat in de jaren 80 is afgebroken en welke kamer hij had. Waar de garage had gestaan. De tennisvelden, de moestuin, het rosarium. Hij vertelde over de oorlogsjaren toen het huis werd gevorderd door de Duitsers en wat een keurige mensen dat allemaal waren. Hoe anders was het aan het eind van de oorlog, toen de geallieerden niet alleen de boel hadden uitgewoond maar ook en vooral de wijnvoorraad geheel hadden opgedronken. Nee, cultuur hadden die lui niet gehad.
Hij vertelde over de oneindige zomerdagen waarin hij kon doen wat hij wilde en hoe daar door de oorlog een einde aan kwam. Zijn familie was na de oorlog niet meer teruggekeerd naar het huis. Het landgoed werd verkaveld en vanaf de jaren 50 kwamen er woningen rond de tuin.
Hij keek rond en zweeg. Toen keek hij me aan, ik zat gehurkt naast hem, en zei: ‘weet U, uiteindelijk verdwijnt alles. De hele wereld die was. En binnenkort ben ik zelf aan de beurt.’
Wat kon ik daar tegenin brengen? Niets. Hij had gewoon gelijk. Het contrast tussen een heel rijke, geprivilegieerde jeugd en de verwoestingen van de oorlog was natuurlijk immens geweest. Het langzaam uiteenvallen van al dat bezit moet voor de familie ook lastig zijn geweest. Ik weet het niet. Ik kan het me zo voorstellen.
Bij het verlaten van de tuin beloofde ik dat wij als vrijwilligers er alles aan zouden doen dit mooie stukje Zeist uit 1909 te behouden. En dat doen we met elkaar. Iedere week weer zijn we aan het werk. Nog steeds, zij het mondjesmaat, komen er nieuwe vrijwilligers bij.
En hoewel ik weet dat ook dit ooit zal verdwijnen, is mijn blik niet die van de oude Van Tets. Ik zie groei en bloei, ik zie mensen met veel plezier werken in de borders, ik zie de seizoenen in deze prachttuin. Ik zie het leven voorbijkomen in een heel rustig ritme. Zelfs in de coronaperiode was er leven. Mensen wandelden op gepaste afstand, er waren boeklanceringen, op gepaste afstand en de tuin bleek steeds weer een plek te zijn waar je even uit de gewone wereld kon stappen. Dat is wat ik iedere keer weer zie. Leven en toekomst.
Maar sinds het bezoek van de oude man zie ik ook heel veel verleden. Ik zie ook wat er niet meer is. De tennisbanen, de garage voor de auto’s, het oude landhuis, het rosarium en de moestuin. Een blij jongetje dat zijn gang kan gaan in een eigen landgoed. Dat blije jongetje heeft mijn blik verrijkt met beelden uit het verleden. Ik zie nu een andere tuin. Ik zie een verleden.
Een verleden vol met mensen en de dingen die voorbijgaan.
In een wereld waarin alles een crisis is, zonder gradaties van crises, is het moeilijk leven. Alles een crisis noemen is niet een oorzaak maar een gevolg van gebrek aan relativeringsvermogen. Niets is meer relatief, behalve kennis.
Relativering is het vermogen bepaalde gebeurtenissen te beschouwen in het licht van grotere gebeurtenissen of zelfs gewoon andere gebeurtenissen. Als je dat vermogen hebt dan kom je er snel achter dat alle belangrijke zaken in jouw eigen leven op een grotere schaal niet zo interessant zijn. Wel voor jou persoonlijk natuurlijk.
Zo kan het opkopen van je boerderij voor jou een grote gebeurtenis zijn. Je vader en opa zaten ook al op dit stuk aarde en daar gaat het opeens. Poef, weg. Dat is ingrijpend voor je. Voor de rest van de wereld doet het er echt helemaal niet toe. Er zijn immers ook bakkers die moeten stoppen met hun familiebedrijf. Er zijn mensen die van de een op de andere dag op straat staan en niet uitgekocht worden. Er is, kortom meer in de wereld aan de hand en als je in staat bent dingen in perspectief te plaatsen, dan wordt jouw leven feitelijk niet anders maar wel qua betekenis die je er zelf aan geeft.
Kun je niet relativeren dan ga je met z’n allen in trekkers naar het provinciehuis en rijdt daar gewoon naar binnen. Of je wacht een minister op met een erehaag van Nazifakkels. Niet inziend dat een democratie begint met rust, luisteren, perspectieven uitwisselen, praten en de wetenschap dat je er altijd samen uit moet komen. Altijd.
Een andere relativering die dood is: de maker van een kunstwerk kun je niet vereenzelvigen met dat kunstwerk. Goya trok er niet op uit om mensen uiteen te rijten en aan bomen op te hangen. Picasso heeft Guernica niet gebombardeerd, Céline was een rabiaat anti-semiet maar schreef prachtige boeken die nog lang naderdenden in de wereld, Patricia Cornwell is nooit van plan geweest seriemoordenaar te worden en Bret Easton Ellis heeft nooit vrouwen met hun oren aan het parket vastgeniet.
Maar zie de nieuwe tijd eens: schrijvers worden gecancelled vanwege een verhaal over een jonge sporter en zijn trainer omdat hij een gevaar is voor kinderen. Docenten op middelbare scholen zijn steeds minder in staat gewoon les te geven over de holocaust omdat dat de tere kinderzieltjes is hun klas (en de ouders natuurlijk) niet bevalt. Voorbeelden te over.
En daarmee kom ik tot het enige dat wordt gerelativeerd en dat is de op feiten gebaseerde kennis van zaken.
Mensen die boos worden en hard roepen, hebben dat waar zij tegen in opstand komen niet gezien, niet gelezen. Ze roepen maar wat. En de pest is dat zij die het hardst roepen bijvoorbeeld minder begaafde schoonheden zijn met veel volgers in insta. Fotomodellen die roepen dat die schrijver een gevaar voor kinderen is. En als dan gepoogd wordt daar inzicht aan toe te voegen dat een schrijver niet samenvalt met zijn geschrevene, dan blijft er toch altijd een zweem over van ‘je weet maar nooit met die viezerds’.
De boeren die protesteren komen nooit met een oplossing voor een bestaand stikstofprobleem. Ze wuiven het weg, gesteund door een mevrouw in de Tweede Kamer. Het is gewoon niet waar. Het is verzonnen door het WEF, of wie dan ook.
Mijn conclusie is dat mensen niet meer hun eigen opvattingen relativeren, maar de wereld. De wereld is een schijnwereld en je hoeft geen enkele moeite te doen om daar mee om te gaan. Men kijkt naar de wereld als een spiegel, en als het spiegelbeeld niet mij reflecteert dan deugt er niets meer. Dan zitten daar boze krachten achter.
En zo zijn we beland in een wereld waarin men elkaar nog moeilijk kan vinden. Dat wil zeggen: het herrieschoppende deel met de rest. De middenmoot doet niets anders dan relativeren en water in de wijn. Je zult wel moeten want anders is samenleven niet meer mogelijk.
Jaren geleden alweer las ik LTI van Victor Klemperer. Een werkelijk verpletterende studie over de taal van het Derde Rijk, het Reich van Hitler. In deze studie ontleedt Klemperer de nieuwe taal die werd ontwikkeld door de Nazi’s. Het gaat daarbij om woorden die bijvoorbeeld kracht uitstralen en vaak herhaald worden, woorden zoals spontaan, instinctief, fanatiek. Woorden die ondersteunden dat er een uit de bodem voortkomende volksbeweging was die vastberaden werkte aan de toekomst van Duitsland.
Maar het gaat ook om eufemismen, woorden die als doel hebben de grauwe werkelijkheid toe te dekken. Klemperer spreekt van Schleierwörter, sluierwoorden, versluierwoorden eigenlijk. Zo werd moord Sonderbehandlung.
Die taal had maar een doel: het volk rijp maken voor en laten wennen aan een nieuwe realiteit. Die nieuwe realiteit kwam er en heeft tot 1945 geduurd.
Waarom moet ik denken aan LTI?
Al het gedoe rond de boeken van Roald Dahl deed me denken aan de studie van Klemperer. Woorden als vet en dik die worden vervangen door enorm. En waarom? Omdat het woorden zijn die als kwetsend of stigmatiserend kunnen worden ervaren. Ik lees de berichtgeving hierover met stijgende afkeer. Wie bedenkt dat teksten moeten worden herschreven omdat die ‘niet meer van deze tijd zijn’ ?
En natuurlijk staat de ingreep in de boeken van Dahl niet op zichzelf, net zomin als de taal van het Derde Rijk op zichzelf stond. Er is al langere tijd een reiniging, een katharsis aan de gang in taal en kunst. Een kuising van het verleden waarin dingen werden gezegd, kunst werd gemaakt waar men (wie? Nou, men) zich niet meer prettig bij voelt. En was het in eerste instantie nog een reactie van de gepijnigden die in opstand kwamen, bijvoorbeeld standbeelden omver trekkend in opstand, het gaat nu wat verder.
Er bestaan zogenaamde sensitivity readers die vooraf teksten toetsen op aanstootgevend taalgebruik, en daarop ingrijpen. Ik probeer me voor te stellen wat de psychische constitutie is van zo’n reader en hoeveel plezier iemand beleeft aan zijn werk. Je moet natuurlijk heel gevoelig zijn voor alles wat aanstootgevend is, heel gevoelig. Op het psychiatrische af, denk ik zo. En daarnaast moet je er een enorm genoegen in scheppen nieuwe termen te vinden die voor jou niet kwetsend zijn. Voor jou, want jij schrapt en stuurt bij. Dat doet niet de buurman. Je voelt je dus gekwetst door het woord vet en maakt er enorm van. Niet beseffend dat er enorme mensen zijn die dat op hun beurt weer verschrikkelijk vinden.
Maar goed, die kleinzerige instelling is niet wat mij deed denken aan LTI. Het gaat hier om iets groter.
Al die fatsoensrakkers hebben een plan met de wereld waarin we leven. Die wereld moet door taal (geschreven taal maar ook beeldtaal) veranderd worden. Veranderd in een grote rubberen tegel waaraan niemand zich een buil kan vallen. Het idee achter deze ingrepen is totalitair. Niet alleen ik, als taalgebruiker, let op mijn woorden. Met terugwerkende kracht let Dahl ook op zijn woorden. Zonder de mogelijkheid er anders over te denken. Zijn boeken moeten een lief warm bed worden voor de lezer, die vervolgens hersendood het boek dichtslaat.
Hersendood is wat we moeten worden volgens deze sensitivity types. Geen opwinding, geen krassen, geen schrammetjes, geen ruzie, niets van dat al. Een hemels paradijs waarin we elkaar ontlopen, elkaar niet meer serieus nemen en vooral glijdend door het leven gaan.
Het is fundamenteel niet ander dan dat wat er in het Derde Rijk gebeurde. Vanuit een mens- en wereldbeeld de taal zo kneden en vormgeven dat we aan die nieuwe realiteit wennen, en het verleden, het verdorven verleden vergeten. En we stinken er massaal in. Want wie is er nu op tegen dat je ervoor zorgt dat mensen niet meer beledigd worden? Niemand toch?
De denkfout hier is dat beledigen niet de actie van de zender is maar van de ontvanger. Die bepaalt of hij/zij zich beledigd voelt. Het is een individuele keuze. Zoals het een keuze is om aanstoot te nemen aan bijvoorbeeld kunst.
De maakbaarheid van de wereld zit natuurlijk ergens anders in. Niet in het bedienen van individuen, integendeel. De taalcorrectoren hebben tot doel een samenleving te scheppen van kwetsbare individuen, die moeten worden beschermd tegen negatieve invloeden van buiten. Die kwetsbare individuen zullen wel twee keer uitkijken om dingen te doen die op hun beurt weer aanstootgevend zijn. De uitkomst is een samenleving die in niets meer opvalt, waarin iedereen aardig doet uit angst om niet aardig gevonden te worden. Een samenleving zonder pieken of dalen, waarin louter voorbeeldige mensen leven die voorbeeldige boeken lezen en kijken naar voorbeeldige kunst (altijd met een verklarend bordje erbij). Een samenleving kortom die de droom is van iedere leider. Makke schapen.
Dat precies is de taakopvatting van alle censoren, van alle sensitivity types die momenteel rondlopen. Van uitgeverijen en musea tot aan universiteiten en bedrijven. Het is voeden van onechte relaties en schichtige interacties tussen mensen. Het is bouwen aan een wereld die een sociale hel blijkt te zijn geworden.
Vanuit Nederland ziet het er natuurlijk een beetje verwend uit: Fransen die massaal protesteren tegen verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 62 naar 64 jaar! Zijn ze gek geworden, wij moeten inmiddels werken tot 67 jaar, maar liefst drie jaar langer dan de plannen in Frankrijk.
En het oogt ook raar natuurlijk. Fransen hebben een 35-urige werkweek, honderd vrije dagen per jaar en een pensioen bij 62. Dat kan niet uit.
Ik kijk er ook anders naar.
Fransen komen ook op voor hun manier van leven waarbij vrije tijd heel belangrijk is. Werk is vaak een noodzakelijk kwaad waar je je liever niet in verliest, vindt de doorsnee Fransman. En als je dan werkt, wil je ook nog wat aan je leven hebben als je stopt. Op je 62ste ben je vitaler dan twee jaar later en je hebt dan ook wel genoeg gedaan. Dus gewoon gaan genieten van het leven.
Het grotere verhaal is dat die twee extra jaren symbool staan voor iets anders: verlies van een bestaande, gekoesterde wereld.
Neem nou dat mooie dorpje, diep in de Var, een kilometer of vijftien van Brignoles: Carcès.
In Carcès zit rond half elf in de ochtend het terras van Bar le Central vol met lokale bewoners waarvan sommigen al aan een p’tit blanc zitten. Beetje keuvelen, de Var Matin lezend en besprekend en daarna weer door. Aan het einde van de dag tref je elkaar weer en in de weekends spreek je af met vrienden en familie. Je doet uitgebreid boodschappen bij Les Mousquetaires om de juiste stukken vlees te bestellen en de verste groenten te kopen.
En je werkt aan je huis natuurlijk. Je bent pas Frans als je een eigen betonmolen in de tuin hebt staan en je al tijden bezig bent met de aanbouw of het zwembad. Dat kost tijd maar er is tijd genoeg. Er is niet altijd geld genoeg en dus duurt het allemaal wat langer. Maar bof, dat is dan maar zo.
Carcès heeft ook een heel druk sociaal leven, waar je tijd voor moet maken. Er is tijd voor de Grand Aïoli, voor Quatorze Juillet, voor de kermis, voor de marché nocturne op donderdagavond, het optreden van de vals zingende nep Edith Piaf et cetera. Allemaal dorpsgenoten die dit ook allemaal organiseren en voorbereiden en daar de tijd voor nemen. Dat is de kern van het leven: ergens de tijd voor nemen, omdat je tijd hebt en kunt nemen.
Die kwaliteiten, daar willen de Fransen niet van af. En ze weten ook dat onvoldoende geld voor alle pensioenen in de toekomst een gevolg is van politieke keuzes. Niet van individuele keuzes. Als de politiek ervoor kiest bedrijven meer te laten inleggen, dan zou het gat wel eens kunnen worden opgelost. In ieder westers land is er meer dan genoeg geld, het komt erop aan dat anders te verdelen. Dat inzicht drijft mensen, massaal, de straat op. Zij protesteren niet ergens tegen, ze protesteren ergens voor: de kwaliteit van het bestaan.
De Fransen zouden wel eens een punt kunnen hebben.
Als kleine jongen ging ik met mijn vader in Utrecht naar de markt op het Paardenveld. Als goede Utrechter sprak mijn vader van ‘de màrt’. Langs de singel liepen we alle kraampjes af, om als altijd te eindigen bij de visboer. Daar kocht hij ongepelde garnalen, gerookte paling of spekbokking. Veel geld was er niet en dit waren zeer betaalbare lekkernijen.
Die markt was in mijn herinnering heel groot. Nu was ik toen heel klein maar toch, er stond van alles. Zo was er een kraam met alleen maar fietsspullen. Van bellen tot fietspompen, je kon er echt alles krijgen. Bloemen, vlees, vis, kaas, kleding, alles kon je er krijgen. Het was een soort plat warenhuis met voor elk wat wils.
Later gingen we naar de markt op het Vredenburg, met als meest opvallende marketentster de plantenverkoopster Jopie. Schreeuwend vanuit haar vrachtwagen gevuld met planten.
Mijn vader kwam altijd bekenden uit Wijk C tegen. Beetje kletsen, wandelen, genieten en om je heen kijken.
Op de fiets gingen we terug naar huis. Ik achterop met mijn benen in de fietstassen.
Ik heb altijd van markten gehouden. Als we ergens zijn en er is een markt dan zal ik die bezoeken. Soms heel vaak. De drukte, het kunnen zien en ruiken van alle producten, de mensen: alles bevalt me. Het mooist zijn overdekte markten. Van Markthal no.1 in Boedapest tot de markthallen in Madrid en Cannes, de soukh in Taroudant, prachtig. Uren kan ik er rondlopen.
Een markt is namelijk de spiegel van een lokale cultuur. In Boedapest is het enorm druk. Je komt binnen en je ruikt de paprika, is alle soorten en maten. Veel worst, veel groenten die het goed doen in barre tijden. In Madrid is het niet alleen het kopen van waren, maar ook het eten van tapas en wat drinken. Een sociale ontmoetingsplaats, waar je naartoe gaat om te lunchen en niet alleen om inkopen te doen. In Taroudant is de soukh de spiegel van de woestijn. De overweldigende geuren van allerlei versies van ras-el-hanout, tientallen ‘beste’ versies. De kleuren van het aardewerk dat je er koopt voor weinig, de tajines. De dadels. Het onderhandelen over de prijs.
De markt in Utrecht was de spiegel van een arme jeugd op Zuilen. Veel goedkope vis en groenten. De buren tegenkomen, een praatje maken en op de fiets naar huis.
Maar ja, ik woon in Zeist. En als je de markt bekijkt als spiegel van een lokale cultuur, dan moeten we ons zorgen maken. Los zand, sfeerloos en altijd wind. Mensen die elkaar niet hoeven te ontwijken omdat je op tien meter afstand blijft. Leegte. En leegstand. Het aantal kramen is afgenomen door de jaren heen, de spoeling werd dunner. Er zijn donderdagen en zaterdagen geweest, ik schat een jaar of tien geleden, waar de markt vol was, druk was. Wel als een lang lint opgebouwd, maar toch druk. Dat is nu echt anders.
De favoriete bloemenhandel verdween, het aantal kramen werd minder en minder. De ziel, zo die er ooit is geweest op die plek, was er helemaal uit.
En toen kwam de winter en werd er een ijsbaan gebouwd. De markt verhuisde naar de Slotlaan naast het Walkartpark. Ik reed er een paar keer langs tot ik besloot op een donderdag de markt over te lopen. En wat was dat plezierig!
Een echte markt! De kramen stonden tegenover elkaar, met het gezicht naar elkaar toe. Mensen liepen er tussendoor, elkaar ontwijkend, praatje makend en om zich heen kijkend. Stilstaan om inkopen te doen. Ok, echt groot was die markt niet. In een willekeurig quartier in Parijs is de lokale dagmarkt veel groter, veel diverser ook, maar toch. Een markt. Klein beetje reuring.
Dit was al veel beter dan de oude markt op Belcour, waar kramen met hun kont naar elkaar stonden. Het was redelijk druk, die donderdag. Ik had er echt plezier in.
Ik deed wat inkopen en vroeg wat de marktlieden ervan vonden. ‘Veel gezelliger’ was het antwoord. Compact, de mensen lopen dicht langs je heen, je kunt contact maken met de klanten. Het voelde nu als een markt. Ook zij waren er blij mee.
De spiegel van de lokale cultuur: de wintertent is afgebroken en de markt staat weer uiteengespat op Belcour en bij de bieb. Hier en daar een kraam, hier en daar een wandelende klant en wind, veel wind. Het ziet er niet uit. Zeist is vormelijk en gebaseerd op regels: daar was de markt bedacht en dus komt de markt daar terug.
Ik zou zeggen, kijk eens naar Amersfoort en leer ervan. Sluit de Slotlaan op donderdag en zaterdag gewoon af, zorg dat er weer meer marktlieden naar Zeist komen en laat het bruisen. Verkoop witte kool en ras-el-hanout, speklappen en lamskoteletjes, pannen en tajines, laat de talen van Zeist er weerklinken en maak het tot een belevenis waar je graag komt.
Beste gemeente, doe eens gek, omarm het leven en niet de regels. Zeist is multicultureel, zit vol met commercieel talent en plezier. Schep daar de ruimte voor. Het kon in de winter, het kan natuurlijk ook in alle overige maanden.
Je kunt denken ‘waarom begint een verhaal over Zeist in Zuid-Frankrijk?’, en toch begin ik daar gewoon. Langzaam zal duidelijk zijn waarom. Hier gaan we dus.
Ik ben dol op Frankrijk en dan met name de Var, helemaal diep in het zuiden. Het weer, de sfeer en de mensen. Het is allemaal naar mijn zin. Minder naar mijn zin was het bericht een paar jaar geleden dat alle platanen op de Cours Mirabeau in Aix-en-Provence gesloopt waren. Ik wreef in mijn ogen en las het bericht nog eens. Het was waar. Wat een barbarij! Hoe vaak had ik daar al gelopen? De drukte op de terrassen, het verkeer om je heen, mensen kijken met een goed glas wijn en dat alles onder de schaduw van die prachtige bomen.
Ook dit jaar waren weer wij in Aix. Een dagje naar een van de fijnste steden in het zuiden, beetje winkelen en wat eten. Natuurlijk was ik benieuwd naar de hoofdstraat. Hoe zou die eruitzien zonder de grote platanen? Een kale boel natuurlijk, dat kon niet anders.
En dat was het: een kale boel. Maar niet alleen waren de oude bomen vervangen door nieuwe (beetje ielig) maar al het autoverkeer rondom de hoofdstraat was verdwenen. De Cours Mirabeau was geheel autovrij. En in plaats van alle drukte, heerste er een grote rust. Zelfs geen herrie in de verte. Rust. Wandelende mensen, oud en jong, alleen en hele families. Aan de overkant van alle cafés stonden marktkramen. Daar kon je van alles kopen. Van oorbellen tot aan lokale honing, worst, kaas et cetera. Het was een levendigheid van jewelste zonder de herrie op de achtergrond.
Ik vroeg aan lokale ondernemers wat zij ervan vonden. Nou, toen het werd aangekondigd waren zij tegen, maar nu het eenmaal zo was, was het prima. Geen Euro minder omzet. Integendeel, het leek wel alsof de mensen meer rust hadden en dus langer bleven zitten op het terras. De auto’s en de drukte werden niet gemist.
We hadden een fijne dag in een mooie stad. En nu naar Zeist.
Jaren geleden had de gemeente Zeist opeens allerlei plannen met het verkeer en de verkeersstromen. Zoals we allemaal hebben meegemaakt is de Slotlaan heel vaak overhoopgehaald om uiteindelijk te worden wat het nu is. Een wat onoverzichtelijke hoofdstraat, waarin niet altijd duidelijk is wat een fietspad is en wat niet. Een hoofdstraat ook waar onwaarschijnlijk veel dubbel wordt geparkeerd. Als er ooit een wedstrijd wordt uitgeschreven voor meeste uren dubbel parkeren dan gooit Zeist hoge ogen om te winnen.
Afijn, een van de plannen was het autovrij maken van de Slotlaan. Ik was tegen. De gemeente moet alles doen om de lokale middenstand te steunen en in mijn overtuiging hielp het voor de deur kunnen parkeren daaraan mee. Verkeer leek mij dus noodzakelijk. En het liefst met alleen maar blauwe zones. Ik was mordicus tegen, geheel gebaseerd op een mening en zeker niet op een visie.
En in Aix-en-Provence viel opeens alles op zijn plaats. Het kan dus gewoon. Een van de belangrijkste straten geheel autovrij maken. En het mooie is dat als je dat goed doet, de lokale middenstand er baat bij heeft. Dat de bewoners veel relaxter kunnen winkelen en genieten van een terras, omdat er veel meer ruimte is opeens. Deze zomer ben ik dus geheel van mening veranderd: maak de Slotlaan in Zeist autovrij.
Kan dat dan zomaar, de Slotlaan autovrij maken? Nee, zeker niet. Niet zomaar. Kijk maar naar Aix. Er moet worden geïnvesteerd in de totale omgeving. Het moet mooi en aantrekkelijk worden gemaakt. Mooie lichte materialen gebruiken, een logische indeling maken. Een aantrekkelijke ruimte waarin mensen zich kunnen bewegen zonder gevaar voor eigen leven. Waar je even kunt zitten, waar ruimte is voor terrassen. Waar het, ouderwets verwoord, goed toeven is. Dat vraagt om durf en het kost geld.
Nu zul je denken: maar Zeist is geen Aix. Nee, dat klopt. Maar Aix is niet de enige stad waar hoofdstraten autovrij zijn gemaakt. Het kan en het voelt fijn aan. En uiteindelijk is dat wat telt, voel je je welkom en op je gemak. Is het gezellig? Is het divers genoeg voor iedereen? En kun je iets bieden wat internet absoluut niet kan bieden: een fijne ervaring?
Ondanks alle ophef en verontwaardiging in Aix blijkt het resultaat prima. Als wandelaar voel je je welkom en de terrassen zitten vol, in alle rust. De Cours is een statige boulevard waar kwaliteit zichtbaar is.
Nu nog wat groei in de bomen en het is helemaal perfect.
Vanuit ons dorp rij ik eigenlijk altijd naar Marseille als ik een echte stad wil bezoeken. Marseille is spannend en verrassend. Stoer, ruig en een tikkie onverwacht. Het klopt net niet helemaal, het is rommelig. Op iedere hoek is er weer iets nieuws te beleven. Top. Dus waarom zou ik naar Aix willen?
Tja, geen idee en toch reed ik de stad in afgelopen zomer. Ik parkeerde de auto ergens langs de ringweg en we liepen de stad in. Op de foto zie je Rue Pierre et Marie Curie. Als je die uitloopt loop je zo het centrum in. Echt ver is het nooit en in een middag kun je heel veel zien en doen.
Waarom naar Aix? Want dat is toch een wat saaie stad zonder al teveel opwinding? Aangeharkt. Het Den Haag van zuid Frankrijk. Zeker. Maar er is meer.
Aix is anders. Aix is gebouwd met het oog op rust, met in gedachte dat de mens niet van verrassingen houdt, maar van regelmaat, voorspelbaarheid. De straten achter de Cours Mirabeau lijken op elkaar. De winkelpuien lijken op elkaar. De pleintjes, ze lijken op elkaar. En inderdaad als je de stad inloopt dan overvalt je rust. Zelfs als het druk is is dat zo.
De kleuren van de Rue Curie zijn de verschillende tinten bruin die Aix tot Aix maken. Precies wat ik bedoel.
De reden om Aix te bezoeken is simpel: het is een heerlijke stad. En dat moet je niet direct naar de Cours Mirabeau gaan om daar bij de twee jongens wat te gaan drinken. Heel eerlijk: het is een toeristenval van jewelste. Niet doen dus. Blijf achter de Cours als je in de stad wilt zijn. Veel fijne winkeltjes maar evenzoveel fijne café’s en restaurants. Wij hebben bijvoorbeeld ’s avonds pizza gegeten bij drie jonge kerels die puur biologische ingrediënten gebruikten. Ergens op de hoek van een straatje. In alle rust.
En dan nog een ding dat opmerkelijk is aan Aix. Aix is de stad van Cézanne, er is zelfs een route door de stad aangelegd. Maar om iets van Cézanne op te pikken moet je een end lopen, buiten het centrum, heuvelopwaarts naar zijn oude atelier. Er is geen groot museum voor deze grote schilder. En dan is ook dat atelier indrukwekkend klein. Mooi maar klein. En druk.
Als ik het voor het zeggen had in Aix zou ik een mooi museum hebben opgericht met de Sainte-Victoire heel dichtbij en zeer zichtbaar aan de wand. Zoals Nice een mooi museum voor Chagall heeft. Maar het is er niet! Opmerkelijk, zeker. Erg? Nee niet echt.
Valt Aix ergens in tegen, echt tegen? Integendeel. Als een vis in het water voel ik me er. Juist de rust en de sfeer zijn aantrekkelijk. De combinatie van winkels met extreme rijkdom en de gewone winkels door elkaar heen is heel prettig. Je voelt dat er een heel rijk deel van de bevolking is, maar men doet er niet druk over. Het is zoals het is. Relax. Dus ik kan met mijn zoon een juwelier in met horloges van een paar ton, terwijl mijn vrouw winkelt bij ‘gewone’ kledingzaken, even later staan we een nieuw iphone-hoesje te kopen in een scharrig winkeltje. Het loopt allemaal door elkaar, maar alles blijft op elkaar lijken. Wat gereserveerd, vormelijk, tikkie hautain wellicht. Waar Marseille je aan je haren naar binnentrekt, blijft Aix als een heer beleefd en wat op afstand. Je moet dit tot je door laten dringen, dit gevoel, deze ervaring.
Een mooie dag: zorg dat je er rond een uur of 12 bent, reserveer een tijdslot bij het atelier van Cézanne, bezoek dat (duurt minder dan een uur) en wandel terug naar de stad. Bezoek nog een museum of ga drinken op een klein pleintje en winkel wat. Doe een apéro met wat nootjes en ga later eten in een van de vele kleine straatjes. En als je denkt ‘zullen we hier gaan zitten’, loop dan nog even twee straten door. Daar zit het echt leuke restaurant.
Een voorstel voor een mooie dag dus. Maar heel eerlijk: iedere andere indeling is ook prima. Als je maar geniet.
Zo rond medio oktober stopt ons dorp diep in de Var met leven. Althans, zo lijkt het. De markt op zaterdag is minder uitgebreid, louter etenswaar nog en natuurlijk wel de knappe française met jurkjes. C’est tout. Het uitgebreide terras van Bar Le Central is leeg, stoelen en tafels staan opgetast. De deuren van de winkels zijn dicht om de warmte binnen te houden. En alleen als het een beetje lekker is, zitten de bewoners op een terrasje koffie te drinken en te kletsen.
Waar het leven in de zomer naar buiten is gericht, keert men zich nu naar binnen.
Als ik ’s morgens vroeg wakker word dan is dat van het geknal van de jacht en de geur van brandend hout. De frisse kou komt tussen de luiken door de slaapkamer in en de vloer is koud. Eenmaal gedoucht pak ik een espresso en terwijl ik dat doe open ik het raam van de keuken. Mijn uitzicht is zoals boven: in de verte ligt Salernes, verscholen in de ochtendmist. Na de koffie loop ik naar het dorp, zo’n anderhalve kilometer bergafwaarts. De geuren zijn formidabel, overweldigend. De natte aarde ruik je volop, een heerlijke herfstgeur waarbij ik alleen maar kan denken aan goede truffels en goede wijn. Terroir.
Het dorp inlopend voel je de rust van het gewone leven. Even Seb van de lokale pizzeria gedag zeggen en door. Geen toeristen, geen drukte, geen volle parkeerplaatsen. Alles straalt rust uit.
In de lokale supermarkt ligt een herfstassortiment: bloedworst, pompoenen, marrons, Beaujolais nouveau in november. Alles ademt rust uit, bedachtzaamheid bijna. Alsof na de drukte van de zomer men weer tijd heeft om te aarden in de eigen omgeving, in het eigen leven. En dat voel je aan alles. De gesprekjes op het terras worden anders. De wijnoogst is binnen, de truffelman is weer met zijn hond op zoek naar truffels, bij de krantenmevrouw is alleen nog de Var Matin verkrijgbaar. De wereld is gekrompen tot waar het echt om gaat in het leven: het geluk op de vierkante meter.
Voor mij is de herfst het mooiste seizoen, een seizoen van compleet geluk. Als het droog is en de temperatuur ok, dan kun je me aan het eind van de middag vinden aan het zwembad met een glas whisky en een mooie sigaar. Uitkijkend over de bergen en in stilte, in mezelf gekeerd. Daar op die berg valt alles samen wat ertoe doet. Gezin warm en gezellig binnen, die vinden het te koud, en ik in het land waar ik me het meest op mijn gemak voel met de natuur die verkleurt tot een palet zoals mensen het niet kunnen maken.