J’en ai ras le bol. Ik heb ooit een asbakje gehad met die kreet erop en iedere keer als ik voelde dat ik er schoon genoeg van had, stak ik een Boyards maïs op en dan ging het weer een stuk beter.
En waar heb ik dan nu genoeg van (zonder het met Boyards weg te roken want dat is verleden tijd)?
Ik mis Frankrijk. Ik mis de Fransen. Afgelopen week sprak ik met vrienden die absoluut niet van Frankrijk en de Fransen houden. Zij zeiden ‘ja maar jij bent gewoon verliefd op Frankrijk, terwijl de mensen zo godvergeten arrogant en naar zijn’.
Nu hoor je dat wel vaker. Mijn ervaring is een heel andere. Ok, je moet het niet hebben van Parijs. Dat is toch echt anders dan de rest van het land. Ga ik het ook niet over hebben. Maar de campagne, de Var, waar ik geregeld kom is toch zeker niet zo arrogant en naar. Ik heb altijd de indruk dat men een soort gêne voelt jegens buitenlanders. Men spreekt alleen maar Frans, door Parijs wordt men gezien als kinkels en dan komen die toeristen met hun wereldse houding. Daar sta je dan met je restaurant met plastic tafels en altijd weer dezelfde pizza’s. Zoiets.
Mijn ervaring is ook dat die houding verdwijnt op het moment dat je zelf toeschietelijker wordt. Een beetje Frans spreken, beetje kletsen op het terras, interesse tonen voor mensen et cetera. Dan blijken die Fransen net mensen. Veel plezier in het leven, een scherp oog voor alle scheve verhoudingen in het land en, ja dat is waar, erg behoudzuchtig.
Daar zat ook de kritiek van mijn vriend: Frankrijk staat stil, wil niet vooruit en is een blok aan het Europese been. Als je dan een beetje in de geschiedenis duikt, zeg terug tot 1914, dan ga je al meer snappen van die houding. Dat men altijd wat op de hoede is voor Europa, dat sinds De Gaulle de Republiek sterk presidentieel is geworden, dat de Fransen schelden op Parijs en tegelijkertijd het heil uit Parijs verwachten als het leven tegenvalt. En daarbij, wie zegt dat vooruitgang een intrinsieke waarde heeft? Dat men vooruit moet? Waar staat dat? Is behoud niet ook heel erg mooi. Terroir, comme d’habitude.
Goed, mooie bespiegelingen, maar waar heb nu genoeg van? Waar zit mijn “j’en ai ras le bol”?
Gewoon: dat ik al zo lang niet in de moeilijke, tegendraadse, aartsconservatieve, heerlijke, liefdevolle, complete land ben geweest. En daar heb ik meer dan genoeg van.
Zoals het er nu uitziet ga ik binnenkort naar de Var, naar die berg waarvan ik tientallen kilometers ver kan kijken. ’s Avonds de lichtjes van Entrecasteaux, Saint Antonin, Salernes en verder. Ik verheug me er enorm op. En ik weet dat het voor slechts een paar dagen zal zijn en dat er nog steeds restricties zullen zijn. Maakt niet uit. Ook dan is het prima.
Ik heb natuurlijk al meer geschreven over de Var. Altijd met liefde en heel veel plezier. Al 19 jaar komen we in Carcès en het voelt altijd weer als thuiskomen. Terwijl je niet thuis bent als je er niet woont. Ik kan er niet lang genoeg zijn. De eerste week voel ik nog altijd de druk van Nederland en het werk, de tweede week kom ik al een beetje tot rust en de derde week ben ik pas echt helemaal los. Dan geniet ik het meest. Dan pas val ik samen met het tempo en de sfeer van het dorp. De routines en het kletsen met de locals.
En nu na een zeer lange tijd gaan we terug. Als het kan.
Terugkeren naar je huis op afstand is altijd opwindend en verwachtingsvol. Maanden niet geweest terwijl je wel het weer in de gaten hebt gehouden. Regen, stormen, sneeuw, wateroverlast: je hebt alles voorbij zien komen. Dat zal bij mij niet anders zijn dan bij iedereen: in mijn weerapp zit standaard Carcès en ik volg het weer. En soms vraag ik me af of het wel goedkomt met alle stormen en sneeuw en regen. We wonen in een woonbuurt met verder alleen Fransen en die houden een beetje een oogje in het zeil. Maar goed, je mag niet teveel leunen op de vriendelijkheid van je buren. Je kunt het ook anders regelen.
Wij hebben André, onze steun en toeverlaat ter plekke. Een Nederlander die al lang in het dorp woont en dan nog eens 200 meter bij ons vandaan. We hadden elkaar tot een paar jaar geleden nooit gesproken. Dat klopt dan weer wel, want om bij hem te komen moet je niet rechts de berg op, waar ons huis is, maar links de berg af. En daar kwamen we nooit. Tot we een tip kregen.
Het voordeel van André is dat hij op zijn Nederlands alle werklieden uitkiest: ze zijn betrouwbaar, ze komen op tijd en leveren goed werk.
Afijn: af en toe hebben we contact met hem om te zien of het huis alles overleeft. Wat meestal het geval is.
Maar toch, na een lange rit komen we na de winter aan en dan is het afwachten. Doet de koelkast het nog, hoe ziet het zwembad eruit, is er ergens in huis een lekkage geweest, zijn er takken uit bomen gewaaid?
Pas na jaren kom je er achter hoeveel het kost om een huis gewoon in goede staat te houden. Niet alleen in Euro’s maar ook in tijd. En zeker als je het huis deelt met meerdere gebruikers.
Wat ik heb geleerd is dat alles wat je bijvoorbeeld aan apparatuur hebt, super simpel moet zijn. Zo hebben wij een paar jaar geleden een überhippe koffiemachine gekocht. Prachtig ding en er kwam lekkere koffie uit. Mijn dag begin ik graag met café au lait (wat ik in Nederland nooit drink) bij het ontbijt. Ging super met dat ding. Heerlijke koffie en de melk was zeer schuimig. Vrienden van ons kwamen langs voor een paar dagen, en op de eerste ochtend overleed het koffieapparaat. Nog geen week oud. Design is mooi, maar praktisch gezien leidt het tot niets. Daarna een supersimpele Magimix gekocht.
Van koelkast tot wasmachine tot droger: eens in de zoveel jaar moet je de boel vervangen. Dat is niet erg maar je moet er wel rekening mee houden.
Dat onderhoud heeft ook iets knus. De lelijke plekken op het hek weer schilderen. In de zon met je blik blauwe verf op je gemak de boel schilderen. Met een laddertje tegen de muur, de dakgoten weer leegmaken. Bouten en moeren vastzetten, de gasBBQ weer aan de praat krijgen omdat alle gaatjes dichtgeslibd zijn. De ligbedden weer terugzetten bij het zwembad. Alle schorpioenen verjagen. Hier en daar een lampje vervangen. Het klokje op de oven gelijkzetten omdat er ergens ooit weer een stroomonderbreking is geweest. Naar het tankstation om de gasflessen te vervangen. En intussen een goed glas wijn erbij. Zelfs klussen is in de Var top.
Terugkeren naar Frankrijk levert dus werk op en dat is heerlijk. Het hoeft ook niet allemaal in één dag. Ok, de koelkast vervangen wel, maar de rest niet. Gewoon de tijd nemen en intussen genieten van het weer, de geur, de boulanger, het terras. Een beetje aanrommelen dus.
En precies dat wil ik een paar dagen gaan doen. En nacht doorrijden, ’s ochtends naar de Ecomarché en inslaan voor de komende dagen en dan het erf niet meer verlaten. Behalve voor de bakker.
Ik weet ook dat er weer tijden zullen komen die zorgeloos zijn. Geen idee wanneer, maar ze komen. Dat je ’s nachts weer bij het tankstation met alle anderen een espresso drinkt en een broodje koopt en weer doorrijdt. Dat de markt in het dorp weer volledig is, van matrassen tot aan sublieme kaas. Dat de restaurants weer gewoon open zijn met live muziek. Die tijden komen weer.
Tot dat moment is het kleine al heel groot. Verwacht niet teveel dan valt er ook niets tegen. Zo ga ik op pad. En met al die maatregelen is er ook heel veel tijd voor alle klussen. We gaan het zien.
Ik was een jaar of 26 toen ik in Parijs terechtkwam. Heel verhaal, maar ik bleef uiteindelijk een maand of vier. Ik woonde in de Rue Cujas op nummer 19, in het Grand Hotel Saint Michel op de derde etage aan de voorkant. Toentertijd een woonhotel waar ik voor Ffr. 10,– per nacht kon wonen. Omgerekend van dat zo’n Hfl. 3,50, dus voor honderd gulden per maand had ik een onderkomen. (Tegenwoordig betaal je voor een kamer een begintarief van €230 per nacht).
Een oude mevrouw, ze heette naar ik me kan herinneren Mme. Salvage, maakte ’s morgens soep en dan rook het hele gebouw naar soep. Als je wilde kon je ’s avonds een boule soep bestellen.
De kamer die ik had was groot, het waren eigenlijk twee kamers. In de woonkamer stond een grote tafel met groen ingelegd leer zonder stoelen. Verder stonden er twee oude leren fauteuils voor het raam en er waren twee bedden. Eén bed in een aparte ruimte en suite.
Op een dag stroomde er water langs mijn muur en ik ging naar beneden om dat te melden. Ach, dat was de idioot op de vierde was het antwoord. Een “filosoof” die de gewoonte had heel lang in bad te zitten en dan vergat hij wel eens het water uit te zetten. Kon gebeuren.
Zo dus ongeveer was de sfeer. Het waren de jaren 80.
Op een ochtend, ik stond altijd heel vroeg op, liep ik vanuit mijn hotel richting de Bd Saint Germain. Mijn doel was simpel: eerste bij een tabac een pakje Boyards maïs kopen en dan door naar de Place Maubert om brood, kaas, worst en wijn te kopen en gewoon even over de markt slenteren. En koffie bij Le Village Ronsard.
Het zou een warme dag worden en de stad was heiïg.
Ik kwam aan op de hoek op de foto en toen gebeurde het. Er overviel mij een diep geluk, een gevoel waarin alles samenviel en ook nog eens mijn kant op. Een geluk zoals ik niet eerder had gevoeld. Het vroege verkeer kwam voorbij, ik rook de uitlaatgassen, ik keek beide kanten op op de boulevard en alles klopte. Ik was in Parijs en Parijs was in mij.
Sinds die ochtend mis ik Parijs, altijd weer.
Zoals gezegd: ik was er een maand of vier. Niet altijd even gelukkig maar meestal wel. Ik heb iedere hoek en straat in mijn quartier leren kennen. Ik ging voor weinig eten bij een Algerijn in de Rue Boutebrie. Fantastische couscous voor weinig. Ik kocht een mooi pennetje op de Bd Saint Michel en later mooi papier (5mm ruitjes, lichtpaarse lijntjes) bij Gibert. Ik zat uren op de Place Contrescarpe en at in de Rue Mouffetard. Wandelde dagen in de voetsporen van Sartre. Baguette met worst en kaas, weggespoeld met goede rode wijn in de Jardin de Luxembourg. Alles was zoals het moest zijn.
Maar hoezeer ik ook alles deed, het gevoel van die ochtend is nooit meer teruggekomen als ik in Parijs ben. En ik ben er nog heel vaak geweest.
Dit soort momenten blijven je bij en moet je koesteren. Aan mijn herinnering zal wel het een en ander niet kloppen, want zo gaat dat met herinneringen. Feitelijk dan. Want gevoelsmatig klopt het nog steeds, en nog steeds kan ik die ochtend voelen, ruiken en ervaren.
Ik heb nu de luxe van een berg in de Var, waar ik uit kan kijken over de bergen van de Provence. Totaal anders dan de drukke stad en in het geheel geen Parijs. Alles is anders. Maar ook daar is het heel vroeg opstaan, terwijl het nog koel is op een dag die heel warm gaat worden, en wandelen, een heerlijk ritueel. Geen Place Maubert, maar wel een heel goede boulanger, de beste worst en een café Central om wat te drinken.
En soms, op weg naar het zuiden, doen we Parijs aan voor een nacht of drie en dan geniet ik weer met volle teugen. De zonen kennen het inmiddels goed en vinden het een geweldige stad. We eten couscous. Inmiddels koop ik geen sigaretten meer, maar als er nog Boyards zouden zijn, dan zou ik zeker een pakje kopen. Als we dan weer de stad uitrijden, nog zo’n 700 km voor de boeg, dan overvalt me altijd hetzelfde gevoel.
Mijn vader was 17 toen de oorlog uitbrak. Hij was 20 toen hij in het kamp verdween. Hij was 21 toen hij door ingrijpen van de toenmalige geneesheer directeur van het Stads en Academisch Ziekenhuis Utrecht uit Kamp Amersfoort werd geplaatst bij de Luchtbescherming van het SAZU. Bij dat SAZU ging hij werken op 7 augustus 1944. Vijftien jaar later, op 7 augustus, kwam ik in datzelfde ziekenhuis ter wereld.
De man die de Entlassungsschein ondertekende was commandant Karl Berg. Dezelfde man die samen met Josef Kotalla (door mijn vader altijd Kotälla genoemd) ervoor gezorgd had dat mijn vader geen gevoel meer had in zijn rug. Door het slaan.
Tussen de droom van mijn vader om te gaan varen en die zevende augustus 1944 is veel gebeurd. Opgepakt en ontsnapt, in Wenen terechtgekomen en, om uit handen te blijven van de Duitsers, te voet naar Bretagne gegaan. Daar met een kameraad besloten terug te keren naar Nederland om in het verzet te gaan en weer opgepakt. Het doel was hem naar Buchenwald te deporteren, maar daar kwam dus iemand tussen.
Ik kan hier nog veel meer over vertellen maar dat doe ik niet.
Wat ik wel wil vertellen is dat ‘den oorlog’ nooit uit zijn en ook niet uit mijn leven is verdwenen. Ieder jaar rond eind april begon de slechte tijd. De slapeloze nachten waarin ik hoorde hoe hij zijn bed uitging. We woonden heel klein, op Zuilen in Utrecht, en de planken kraakten. Het zwijgen over de oorlog en de spanning tot en met de 4de mei. Ieder jaar opnieuw een donkere week. En dan, op de 5de mei zie hij: ‘zo, dat hebben we ook weer gehad’.
Dat je als kind dat natuurlijk ziet en het ook ergerlijk vindt. Je snapt er niks van en, wat je ook vraagt, een antwoord komt er niet. ‘Laat je vader maar’, zei mijn moeder dan.
Mijn vader heeft gezien hoe kameraden van hem werden vermoord in het kamp en hij kon niets doen. Een grote sterke man, bokser en worstelaar, en toekijken hoe iemand dood wordt geslagen. Later zei hij ‘twee, drie moffen had ik makkelijk kunnen hebben. Maar geen tien’. De onmacht.
Toen in de jaren 70 Van Agt ‘De drie van Breda‘ vrij wilde laten, zei mijn vader ‘lang gaan die het niet redden buiten de gevangenis’. Geen dag dat de oorlog er niet was.
Op een dag liep ik met hem in een winkelcentrum toen iemand riep ‘hé, Ben! Ben Koopman!’. We keken om en daar zat een man in een rolstoel met zijn zoon erachter. De man vroeg of mijn vader naar de herdenking in het PDA kwam. Mijn vader zei dat hij daar over moest denken. We liepen verder en ik vroeg ‘en?’ ‘Ik pieker er niet over’, zei hij, ‘dan eindig ik ook in een rolstoel’.
En hier sta ik, zijn zoon. De zoon van Ben Koopman. 14 jaar na zijn dood. Inmiddels ben ik mijn vader. Ik haat deze week tot en met 4 mei. Hoe ik het ook doe en wat ik ook probeer, ik vind deze week verschrikkelijk. En ik kan denken dat met mij de oorlog overlijdt als ik ga, mijn gezin ziet dat anders. Zonder dat ik dat ooit heb gewild weten zij ook dat deze week voor mij lastig is. Onbestemd, ongenaakbaar, onprettig.
Op 5 mei denk ik ieder jaar: ‘zo dat hebben we ook weer gehad’.