Mannen met een linnen tasje (*)

Wat een mooi weekeinde was het weer vorige week. Veel buiten, en op Tweede Pinksterdag mijn jaarlijkse ritje naar het Broederplein. Dit jaar met mijn jongste zoon (18). Op naar de boekenmarkt. In de zon de Slotlaan af langs de paar winkels die open zijn. Blij met de terrassen die er zijn en waar nu al mensen genieten van een drankje. Zeist heeft best wat leven in zich. Door langs het Walkartpark, voorzichtig de weg over en dan naar links. Het Broederplein. Badend in de zon.

Sinds we in Zeist wonen, 1998, kom ik hier. Waar boeken zijn, ben ik. Overal waar ik kom zal ik op zoek gaan naar een boekhandel, een boekenmarkt, een plek waar ik in ieder geval boeken kan zien, ruiken en voelen. Zo heb ik al heel wat mogen zien. Van Dussmann in Berlijn, waar hele kasten gevuld zijn met het werk van een filosoof (Kant bijvoorbeeld), tot aan de boekhandel van Havanna, waar de schamele verzameling plat op een aantal tafels lag uitgestald om het toch iets te laten lijken. En niet te vergeten de beste boekhandel die ik ken, Kramer & Van Doorn.

Een boek is een wonderlijk voorwerp wat er niet altijd is geweest. Sinds de vijftiende eeuw kunnen we over boeken beschikken. Het is echt een ding, een voorwerp. Je houdt het vast, je ruikt eraan, je opent het en je voelt het papier. Soms glad, meestal met een korreltje erin. Je ziet een bladspiegel, je krijgt een gevoel voor het ritme van de tekst en je leest de openingszin. “Ik was achttien toen er gebeld werd”, bijvoorbeeld. Of “De portier was blind”. Zinnen die je nooit meer vergeet en die je het verhaal inzuigen.

En vanaf dat moment ben je in een andere wereld. Een wereld van de verbeelding of verduidelijking. Van poëzie tot filosofie en wiskunde. ’s Avonds in bed een mooi kookboek lezen en denken over lekker eten met vrienden of terugdenken aan dat ene restaurant in Gerona.

Maar ook zonder zo’n ankerpunt is lezen fantastisch. Over nieuwe dingen bijvoorbeeld. Een nieuwe filosoof, een land, een gerecht, de getallentheorie van Erdös, noem maar op.

Een boek is de deur naar een wereld achter onze zichtbare wereld. Volstrekt anders dan bijvoorbeeld een film of -tegenwoordig- een reel. Daarbij moet je het verhaal volgen en kun je je fantasie thuislaten.

Ik word dus ook altijd aangetrokken tot boeken. Ook als ik bij mensen op bezoek ben kijk ik altijd of er überhaupt boeken zijn en, zo ja, welke dan. Er zijn mensen die onderscheid maken tussen leesboeken en andere boeken. Iets dat ik nooit heb begrepen. En als mensen zeggen dat ze een e-reader hebben, antwoord ik altijd dat zij dus van tekst houden maar niet van boeken. Hoe tactiel is die ervaring dan?

Ik heb, kortom, nogal wat meningen met betrekking tot boeken. Beetje pedant wel.

Terug naar Tweede Pinksterdag.

Wat een deceptie. Stom, want ik had het kunnen zien aankomen. Heel weinig kraampjes met boeken, wel veel kraampjes met kunst en huisvlijt. Ik kan me nog herinneren dat het plein vol stond met kraampjes aan beide kanten van het pad. Dat het een drukte van belang was. Mannen van zekere leeftijd met een linnen tasje aan de schouder die kraam na kraam leegkochten. Altijd iets van je gading. Ooit ben ik nog Martin Ros tegen het lijf gelopen. Ik kende hem vaag uit Amsterdam en groette hem. Geen tijd, haastig door voordat een ander dat ene boek voor zijn neus wegkaapte. Die sfeer.

Het is voorbij.

Wat rest zijn wat rustig wandelende mensen die hier en daar even stilstaan. Het viel me op hoe druk het was bij de strips. Guust, Rik Ringers, Storm, Suske en Wiske. Mannen die erin stonden te zoeken naar die ene uitgave die nog ontbreekt. Ik heb ‘Rik Ringers en het Raadsel van Porquerolles’ gekocht. Nostalgie en heimwee naar dat mooie eiland. En ook nog twee boeken over Picasso.

Voor de grap heb ik een foto gemaakt van mijn zoon die een boek openslaat. Tegen de man van de kraam zei ik dat ik die in onze gezinsapp zou plaatsen als wonderbaarlijk moment. Hij leest namelijk nooit een boek. Hij leest Youtube en Google.

Hij zal niet de enige zijn. Er worden nog steeds boeken verkocht, dat weet ik. Het boek als hebbeding, als curiositeit, als aanvulling op de verzameling, als goedmaker voor die ene keer dat je dat ene boek hebt laten liggen en nu terugvindt op de markt, dat boek houdt op te bestaan vrees ik. En als er al tweedehands wordt gekocht, dan via Marktplaats of Catawiki.

Het is zoals het is. Het Broederplein heet op een dag ‘De Kunstmarkt’ met in een hoekje nog plek voor een of twee boekhandelaren.

In die hoek kun je me dan vinden. En ik denk dat ik er weer iets vind waar ik nou net naar op zoek was.

Ik ga door tot de boeken op zijn. Of ik.

(*) ook gepubliceerd op https://www.zeistermagazine.nl/mannenmeteenlinnentasje


 

Het geval Fernald

Er is al heel veel gezegd en geschreven over de dommigheden van deze mevrouw. Dat je het lidmaatschap van de Provinciale Staten ziet als een dingetje, zoals bestuurslid worden van de speeltuin is natuurlijk heel onnozel. Dat je niet beseft wat het is om volksvertegenwoordiger te zijn is dat ook. Dat je denkt dat je je stem kunt terugdraaien, duidt op een niveau van domheid dat zijn weerga niet kent. Soit dus.

De vraag is veel meer hoe deze mevrouw op deze belangrijke plek is terechtgekomen. Zij zal zeker niet de enige zijn, die zonder enige intellectuele bagage volksvertegenwoordiger is. Sterker nog, je hoeft maar een debat in de Tweede Kamer te volgen om te concluderen dat domheid evenredig verdeeld is over de bevolking. Maar hoe komen deze mensen op die plek terecht.

Want laten we eerlijk zijn: het hoogste ambt in Nederland is volksvertegenwoordiger. Jij bent wetgever, jij bepaalt het leven van velen, jij bepaalt de richting van het land, jij hebt -kortom- de macht. Kabinetten, colleges voeren uit wat jij hebt besloten. Het is dus geen stage of ingroeifunctie waarbij je wel ziet waar het schip strandt.

Dat er hele partijen met idioten een plek krijgen, is een gevolg van ons kiesstelsel. Daarin kan iedere gek een partij oprichten en nog gekozen worden ook. Zo komen we aan het bruine schuim dat FvD heet, zo komen we ook aan BBB. Een partij met een gezellig voorkomen, tot je het program leest en let op het stemgedrag in de Kamer. Dan blijkt het allemaal niet zo heel gezellig meer. Maar dat gaat over hele partijen.

Hoe kan het dat het zo fout kan gaan binnen GroenLinks? Waarbij ik moet aantekenen dat het echt iedere andere gevestigde partij had kunnen zijn?

In mijn waarneming is er iets fundamenteel veranderd in de loop der decennia: de ballotage.

In mijn jonge jaren was ik actief in de politiek. Ik ging naar vergaderingen van de afdeling en daar kwam ik al mensen tegen met tomeloze ambitie. Die vielen op en gingen vervolgens over naar het district. Als dat heel goed ging, kwamen ze op de lijst voor de gemeenteraad. Soms werden ze gekozen en konden ze op termijn wethouder worden. Als dat goed ging was een plek op de kandidatenlijst voor de Tweede Kamer mogelijk. Werd de partij ooit deel van de regering kon het zomaar zijn dat je staatssecretaris of minister werd. Die reis kon vele vele jaren duren. In die jaren leerde je het politieke bedrijf van haver tot gort kennen. De stroperigheid, de mogelijkheden, de spelletjes, de regels, je leerde precies wat je waar kunt en moet doen om je overtuigingen vorm te geven in besluiten en wetten.

Als je op een belangrijke plek kwam kon je het ook aan. Nu zijn er mensen die dat allemaal onzin vinden, dat het een kartel is et cetera. Zal wel, is het misschien ook. Zoals er ook een kartel van vrachtwagenchauffeurs, stukadoors, tandartsen, oncologen, loodgieters bestaat. Van beroepen waar je wat moet kunnen voor je het mag uitoefenen.

Dat is dus het verschil met de politiek. Daar hoef je inmiddels niets meer te kunnen om toch aan de macht te komen. Dat klinkt heel democratisch maar dat kan ook leiden tot ongelukken.

Hoe kun je ervoor zorgen dat de mensen die op een lijst komen ook echt wat kunnen? De tijd van de ouderwetse partijtijger is voorbij, dus zal er iets anders moeten worden gevonden om sterng en rechtvaardig te zijn. Hoe dan?

Ik heb het antwoord niet. Ik weet wel dat je meer tijd moet nemen voor je iemand toelaat op je lijst. Altijd kijken wie het is, wat iemand meebrengt aan bagage, hoe slim iemand is, hoe scherp, hoe ambitieus. Dat kost tijd, dat betekent investeren vanuit de partij en vanuit de kandidaat. Dat GroenLinks iemand toelaat die niet weet wat de gevolgen van een stem zijn en daarna ook denkt dat je die stem weer kunt intrekken en wijzigen, dat zegt iets over de persoon in kwestie maar het zegt ook veel over GL.

Jesse mag zich zorgen maken, en Attje intussen ook. Goed aflopen doet dit niet. Er zijn geen winnaars, louter verliezers.

Frankrijk of toch niet?

Mijn liefde voor Frankrijk heb ik nooit onder stoelen of banken gestoken. Alles klopt aan dat land. En ja, ook de inwoners van Frankrijk, de Fransen. Ik ben er dol op en als ik er langere tijd niet ben geweest dan mis ik ook echt alles.

Ons dorpje in het hart van de Var. De geuren die door het raampje van mijn auto binnenkomen als ik ’s morgens na een lange rit de afslag Brignoles neem en de laatste 15 kilometer rij. Het licht, de droogte. Mijn eerste kop koffie bij Le Central.

Je zou kunnen zeggen dat ik een wat saaie gast ben die altijd op safe speelt. Dat klopt ook wel enigszins. Ik hou van routine, ik hou van voorspelbaarheid en ik hou ervan in mijn dorpje dezelfde dingen te doen en te praten met dezelfde mensen. Ook na een half jaar afwezigheid. En iedere keer geniet ik weer van het uitzicht zoals op de foto vanaf het terras.

En toch.

Vorig jaar hebben we een Coronavoucher ingewisseld. In 2020 was het idee naar Spanje te gaan maar dat ging dus niet door. Het resort waar we geboekt hadden, een PGA-resort in Catalonië, hield de boeking vast voor ieder later moment. Maakte niet uit wanneer. We waren welkom.

Afijn, vorig jaar hebben we die dus ingewisseld en zijn we afgereisd naar ergens in de buurt van Gerona. Onderweg geslapen in het merkwaardige Clermont-Ferrand en toen weer door. Het was wat ik maar noem het ‘blanke reservaat’. Duur, wit, grote auto’s en we kregen een gigantisch huis met airco tot in de gangkast. Dat was nodig, want hoewel heel Catalonië dor, droog en zeer heet was, was dit resort heel groen, heel vochtig en nog veel heter.

We hebben veel gedaan en gezien. Barcelona, Gerona, Lloret de Mar (omdat de oudste zoon zich daar had uitgeleefd na zijn eindexamen en ik wel eens wilde zien waar hij dat had gedaan) en toen stond het Dalí-museum op de het programma. Prachtig, moet je vooral gaan zien. Geniale gek, complete creatieve storm was die man.

We waren laat, niet gereserveerd en kwamen dus ook laat naar buiten. We hadden trek. Een beetje gelopen en toen kwamen we op een pleintje, de Plaça de les Patates. Een enorm terras bij een tent die -heel Spaans – Tony heet. Er was geen plek, of toch wel, toen weer niet en opeens zaten we ingebouwd tussen localos aan een heel klein tafeltje. Of ik kon bestellen, vroeg ik. Nee niet bij mij, was het antwoord. Opeens hing er iemand over mijn schouder met de menukaart. Tachtig tapa’s. Veel. Ik bestelde bloedworst en de anderen heel andere dingen. Bam, daar kwam het op tafel. Bier erbij. Hoppa. Ergens aan een tafeltje begonnen mannen te zingen. Er was herrie, gelach, geschreeuw en er werd veel gegeten en gedronken.

En opeens dacht ik: hier kan ik het wel uithouden.

Dat gevoel is niet meer weggegaan. Na die week ben ik nog vaker in Spanje geweest. In Barcelona en in Madrid. Daar heb ik met mijn jongste zoon vier dagen doorgebracht en bijna vijftig kilometer gelopen. Totaal anders dan Barcelona en Catalonië maar mooi en heel relaxed. De mensen zijn prettig en het leven is gericht op het sociale. Buiten leven is normaal en mij viel op dat er drie dingen ontbreken in Spanje: rationaliteit, functionaliteit en efficiëntie. Dat is wat mij zo enorm aantrekt. Spanje is aards, ruw, zonder opsmuk.

Althans, volgens mij mening gebaseerd op een beperkt aantal waarnemingen. Betekent dit nu ook dat ik Frankrijk ga inruilen voor Spanje? Nope.

Frankrijk is meer gereguleerd. De mensen zijn gereserveerder, wat wel eens wordt verward met stugheid, er zijn normen en waarden waar je je aan houdt. Het is er zou je kunnen zeggen wat saaier dan in Spanje. Vormelijkheid is er ook in het hart van de Var, waar het leven op zich best ruw te noemen is. Maar hoe dan ook, je gedraagt je netjes, je schreeuwt niet, je fluit niet op straat, je eet niet op straat, je gebruikt geen ruwe taal. Er zijn geen tapas in honderden soorten en de apéro ziet er anders uit dan van bar tot bar gaan in Madrid.

Ik ben een rijk mens. Frankrijk zal ik altijd omarmen met warmte en liefde. En ik heb er gewoon een nieuw land bijgekregen. Een mooi groot ruig land waarin ik nog veel te zien en te doen heb.

Na die week in het PGA-resort reden we langs de kust terug naar Carcès. Ik ging naar huis.

De dood is een goede bekende

Afgelopen week kreeg ik het bericht dat Henk is overleden. Henk was al op leeftijd maar liep toch nog steeds rondjes in de buurt. Tot enige tijd geleden met zijn minihondje en de laatste maanden alleen. Het hondje had het leven gelaten.

Nu is ook Henk dus dood.

Toen wij net woonden waar wij wonen werd er aangebeld. Het was in de week tussen Kerst en Oud&Nieuw. Een wat oudere man stond voor de deur met een zakje. Er zaten knieperties in, koekjes uit zijn geboortestreek in Drenthe. Die worden gebakken rond de jaarwisseling en hij kwam een zakje voor de nieuwe buren aanbieden. Een fijn mens. Speelde accordeon op feestjes, dronk af en toe een tikkie teveel en was altijd vol interesse in ons gezin.

Henk was een fijn mens.

Waarom heb ik het over Henk? Omdat het de zevende dode is in een maand of vijf. Allemaal ouders van vrienden. De vrienden zijn inmiddels allen tussen de 50 en de 60 en hun ouders sterven bij bosjes.

Ikzelf heb mijn opa en oma, mijn beide ouders en mijn dochter verloren. Dat is al veel maar sinds 2007 was het redelijk stil. Er is nu een grote inhaalpoging gaande. Ik heb weer veel aula’s gezien en veel tranen. Iedere keer weer zit ik er met een brok in de keel en soms met tranen in de ogen.

Een goede, niet graag geziene bekende is het: de dood.

Kunstmatig Intelligent Frankrijk: een GPT blog (met beelden!)

(Picture GPT: een prerafaëlitisch beeld van Carcès)

Nu heb ik al veel geschreven over Frankrijk, de Var en met name ons mooie dorp Carcès. Ik val altijd terug op eigen ervaringen, ontmoetingen en indrukken. Ik schrijf een verhaal, soms kort, soms langer, over iets wat mij opviel of wat ik van belang acht.

Vandaag stond ik op met het idee Chat GPT te gebruiken om een blogtekst te schrijven over Carcès. Dus heb ik de vraag gesteld ‘schrijf een blog over Carcès waarin goed tot uiting komt wat het zo mooi maakt’.

Het resultaat bespaar ik jullie. Ot & Sientaal uit een heel slechte toeristenbrochure. Hmm, dat moest beter kunnen. Ik veranderde de ‘prompt’ in ‘herschrijf de blog in de stijl van Dick Koopman op dickkoopman.com’. Het resultaat was anders, niet beter. ’s Avonds werd vervangen door ‘als de avond valt’. Ok, zo schrijf ik dus blijkbaar.

Mijn derde poging vulde ik aan met ‘herschrijf de tekst met daarin een belangrijke rol voor pastoor Gemp’. Nu heet de beste man GemPP, is inderdaad pastoor en hij is ook nog eens een kleurrijk mens. Met opzet een P weggelaten. Ik heb al eens eerder over hem geschreven.

Afijn, ik drukte op return en de puntjes begonnen te verschijnen als iemand aan de andere kant aan het typen was. Dit was het resultaat:

Carcès, een prachtig dorp gelegen in het zuiden van Frankrijk, heeft een bijzondere plek in het hart van zijn bewoners. Een belangrijke reden hiervoor is de toegewijde en geliefde pastoor Gemp, die zijn gemeenschap met warmte en zorg leidt.

Pastoor Gemp begint zijn dag altijd vroeg met een bezoek aan de lokale bakkerij, waar hij versgebakken brood en croissants haalt voor zijn ochtendgebed en om te delen met de minderbedeelden in zijn gemeenschap. Hij gaat vervolgens naar de kerk om te bidden en zich voor te bereiden op de dagelijkse mis.

Na de mis begint pastoor Gemp aan zijn taken als geestelijke, waarbij hij zich richt op het ondersteunen van de leden van zijn gemeenschap. Of het nu gaat om het bijstaan van een zieke parochiaan, het organiseren van een liefdadigheidsevenement of het bezoeken van de lokale school, Pastoor Gemp is altijd beschikbaar en bereid om te helpen waar hij kan.

De markt van Carcès is ook een belangrijk onderdeel van het dorpsleven en Pastoor Gemp bezoekt deze regelmatig om verse ingrediënten te kopen voor zijn zelfgemaakte gerechten. Hij is een getalenteerde kok en deelt zijn liefde voor eten en gastvrijheid graag met zijn parochianen. De avonden worden vaak doorgebracht in zijn pastorie, waar hij vrienden en gemeenteleden uitnodigt om samen te eten en te genieten van elkaars gezelschap.

Voor de inwoners van Carcès is Pastoor Gemp niet alleen een geestelijke leider, maar ook een vriend en vertrouwenspersoon. Zijn toewijding aan zijn gemeenschap is inspirerend en zijn aanwezigheid is een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven in dit prachtige dorp. Als je op zoek bent naar een plek waar gemeenschap en zorg voor elkaar centraal staan, dan is Carcès de perfecte bestemming.

Nou, wat een intelligentie! Een pastoor wordt geacht alles te delen met de mensen om hem heen. Hij nodigt natuurlijk, als een soort eigentijdse Fernandel, de mensen uit op de pastorie om voor hen te koken. Die bewoners van Carcès waren in een eerdere versie overigens fanatieke wandelaars en fietsers, die eropuit gingen om te genieten van de natuur. Ik zou zeggen, kom eens kijken.

Er deugt niets van het stuk. Het taalgebruik is slaapverwekkend, de inhoud is een groot cliché en de beste man heet GemPP. Er is in Carcès geen pastorie. Natuurlijk, de beste man woont ergens en nog tegenover de lagere school ook. Maar in een gewoon huis op een gewone etage. De dagelijkse mis is een reliek uit een ver verleden. Wat wel klopt, en waarover ik ook heb geschreven, is zijn belangrijke rol in de kleine gemeenschap die Carcès is. Het klopt statistisch, zal ik maar zeggen. Welke pastoor wil dat nou niet?

Ook heb ik in Picture GPT gevraagd om een prerafaëlitisch beeld van Carcès. Er kwamen er vier uit, te zien aan het begin van deze blog. Twee zo blurry dat het ieder dorp kan zijn, de derde ziet er een beetje plausibel uit, de vierde is ronduit nonsens met die brug.

Wat is nou de conclusie?

De wereld van de geest kan (nog) niet worden gegenereerd door Chat GPT. Het is niet artificieel (alle inhoud is ooit door mensen gemaakt en ook het applicatie is dat) en het is niet intelligent. Wat je erin stopt komt er weer uit. Je wordt niet gecorrigeerd bij bijvoorbeeld namen. Nu kun je zeggen ‘ja maar wie weet nou dat de beste man GemPP heet?’. Tja, zo kan ik het ook. Onwetendheid produceren en dat zeggen ‘hoe moet ik dat nou weten?’. Gewoon internet minen, dat doen waar GPT zo goed in schijnt te zijn:

Chat GPT is gemakzuchtiger dan een brugklasser.

De stijl waarin wordt geschreven is niet echt indrukwekkend. Als je dit goed proza vindt, dan ligt je lat wel heel erg laag; op enkelhoogte ongeveer.

Dan de beelden. Er zijn ontelbare beelden van Carcès te vinden en dan is dit de productie. Voor de zekerheid heb ik ook om een hyperrealistisch beeld van Carcès gevraagd. Het werd er niet beter op. Kijk maar eens mee:

Ik was wel onder de indruk van de Kathedraal de Carcès!

Kortom: alle hoera appelvla verhalen ten spijt, AI is nogal krakkemikkig. Zal het beter worden? Oh, zeker. Ik twijfel daar niet over. Zal het beter worden dan de mens? Het zal zeker beter worden dan sommige mensen. Natuurlijk. Als je niet kunt schrijven dan is bovenstaande blog prima. Als je niet kunt schilderen, zijn de beelden prima. De mens bestaat natuurlijk niet. De vraag is opmerkelijk onnauwkeurig. De vraag is: zal GPT schrijvers vervangen, schilders, componisten? Ik neig naar een duidelijk nee! Weet ik dat zeker? Zeker niet. Maar een ding weet ik wel: zij die momenteel helemaal lyrisch zijn over GPT onderschatten hun eigen vermogens en zeker ook die van hun medemensen.

Leg de lat wat hoger en wees kritisch. Dat is mijn conclusie.

Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan. (*)

Het is maart 2018. Ik krijg een email van een Van Tets, jazeker van de Van Tetslaan in Valckenbosch, met de vraag of ik zijn vader wil ontvangen in de Dieptetuin. Niet toevallig dat ik die vraag krijg, want ik ben voorzitter van de Stichting Vrienden van de Dieptetuin. Een echt burgerinitiatief dat 12 jaar geleden is ontstaan als reactie op een gemeentelijk besluit. Dat besluit was simpel en overzichtelijk: we gaan bezuinigen op onderhoud aan openbaar groen en de Dieptetuin gaan we helemaal niet meer onderhouden. Geen zichtlocatie, en dus stoppen we ermee.

Een aantal omwonenden heeft toen de koppen bij elkaar gestoken om te kijken wat we zelf kunnen doen. En dat bleek heel veel. Met in het begin 25 vrijwilligers zijn we begonnen met het onderhoud en dat was heel fijn om te doen. In de loop der jaren werden het 40 vrijwilligers en onderling een vriendenclub. De Dieptetuin kwam weer letterlijk en figuurlijk tot bloei. Voor de Kerst organiseerden we een levende kerststal waar jaarlijks zo’n 1.100 zeistenaren komen kijken.

En precies dat was de jonge Van Tets ter ore gekomen, hij was naar de website gegaan en de mail gestuurd.

Ik reageerde direct, natuurlijk kon dat! Graag zelfs. We maakten een afspraak en op een mooie zonnige dag kwam precies op tijd een auto van De Zonnebloem aangereden. Twee middelbare mensen stapten uit, bleken broer en zus te zijn, de achterdeuren gingen open en daar zat een voorname heer in een rolstoel. We liepen de tuin in en ik vertelde een en ander over de stichting, de vrijwilligers en over de liefde van die vrijwilligers voor iedere centimeter van de tuin. 

Hard praten moest ik, want het gehoor van de oude Van Tets was niet goed meer. Hij genoot met volle teugen. Dat zag ik en dat zei hij. We maakten een rondje tot we bij Huize Valckenbosch kwamen. Niet echt een mooi gebouw. En toen ging hij vertellen.

Hoe hij daar als kind had gespeeld, in de tuin van 13 hectare. In volstrekte vrijheid. Hij vertelde over het oude huis dat in de jaren 80 is afgebroken en welke kamer hij had. Waar de garage had gestaan. De tennisvelden, de moestuin, het rosarium. Hij vertelde over de oorlogsjaren toen het huis werd gevorderd door de Duitsers en wat een keurige mensen dat allemaal waren. Hoe anders was het aan het eind van de oorlog, toen de geallieerden niet alleen de boel hadden uitgewoond maar ook en vooral de wijnvoorraad geheel hadden opgedronken. Nee, cultuur hadden die lui niet gehad.

Hij vertelde over de oneindige zomerdagen waarin hij kon doen wat hij wilde en hoe daar door de oorlog een einde aan kwam. Zijn familie was na de oorlog niet meer teruggekeerd naar het huis. Het landgoed werd verkaveld en vanaf de jaren 50 kwamen er woningen rond de tuin.

Hij keek rond en zweeg. Toen keek hij me aan, ik zat gehurkt naast hem, en zei: ‘weet U, uiteindelijk verdwijnt alles. De hele wereld die was. En binnenkort ben ik zelf aan de beurt.’

Wat kon ik daar tegenin brengen? Niets. Hij had gewoon gelijk. Het contrast tussen een heel rijke, geprivilegieerde jeugd en de verwoestingen van de oorlog was natuurlijk immens geweest. Het langzaam uiteenvallen van al dat bezit moet voor de familie ook lastig zijn geweest. Ik weet het niet. Ik kan het me zo voorstellen.

Bij het verlaten van de tuin beloofde ik dat wij als vrijwilligers er alles aan zouden doen dit mooie stukje Zeist uit 1909 te behouden. En dat doen we met elkaar. Iedere week weer zijn we aan het werk. Nog steeds, zij het mondjesmaat, komen er nieuwe vrijwilligers bij. 

En hoewel ik weet dat ook dit ooit zal verdwijnen, is mijn blik niet die van de oude Van Tets. Ik zie groei en bloei, ik zie mensen met veel plezier werken in de borders, ik zie de seizoenen in deze prachttuin. Ik zie het leven voorbijkomen in een heel rustig ritme. Zelfs in de coronaperiode was er leven. Mensen wandelden op gepaste afstand, er waren boeklanceringen, op gepaste afstand en de tuin bleek steeds weer een plek te zijn waar je even uit de gewone wereld kon stappen. Dat is wat ik iedere keer weer zie. Leven en toekomst.

Maar sinds het bezoek van de oude man zie ik ook heel veel verleden. Ik zie ook wat er niet meer is. De tennisbanen, de garage voor de auto’s, het oude landhuis, het rosarium en de moestuin. Een blij jongetje dat zijn gang kan gaan in een eigen landgoed. Dat blije jongetje heeft mijn blik verrijkt met beelden uit het verleden. Ik zie nu een andere tuin. Ik zie een verleden.

Een verleden vol met mensen en de dingen die voorbijgaan.

(*) ook gepubliceerd op https://www.zeistermagazine.nl/vanoudemensendedingendievoorbijgaan

Relativering is dood

In een wereld waarin alles een crisis is, zonder gradaties van crises, is het moeilijk leven. Alles een crisis noemen is niet een oorzaak maar een gevolg van gebrek aan relativeringsvermogen. Niets is meer relatief, behalve kennis.

Relativering is het vermogen bepaalde gebeurtenissen te beschouwen in het licht van grotere gebeurtenissen of zelfs gewoon andere gebeurtenissen. Als je dat vermogen hebt dan kom je er snel achter dat alle belangrijke zaken in jouw eigen leven op een grotere schaal niet zo interessant zijn. Wel voor jou persoonlijk natuurlijk.

Zo kan het opkopen van je boerderij voor jou een grote gebeurtenis zijn. Je vader en opa zaten ook al op dit stuk aarde en daar gaat het opeens. Poef, weg. Dat is ingrijpend voor je. Voor de rest van de wereld doet het er echt helemaal niet toe. Er zijn immers ook bakkers die moeten stoppen met hun familiebedrijf. Er zijn mensen die van de een op de andere dag op straat staan en niet uitgekocht worden. Er is, kortom meer in de wereld aan de hand en als je in staat bent dingen in perspectief te plaatsen, dan wordt jouw leven feitelijk niet anders maar wel qua betekenis die je er zelf aan geeft.

Kun je niet relativeren dan ga je met z’n allen in trekkers naar het provinciehuis en rijdt daar gewoon naar binnen. Of je wacht een minister op met een erehaag van Nazifakkels. Niet inziend dat een democratie begint met rust, luisteren, perspectieven uitwisselen, praten en de wetenschap dat je er altijd samen uit moet komen. Altijd.

Een andere relativering die dood is: de maker van een kunstwerk kun je niet vereenzelvigen met dat kunstwerk. Goya trok er niet op uit om mensen uiteen te rijten en aan bomen op te hangen. Picasso heeft Guernica niet gebombardeerd, Céline was een rabiaat anti-semiet maar schreef prachtige boeken die nog lang naderdenden in de wereld, Patricia Cornwell is nooit van plan geweest seriemoordenaar te worden en Bret Easton Ellis heeft nooit vrouwen met hun oren aan het parket vastgeniet.

Maar zie de nieuwe tijd eens: schrijvers worden gecancelled vanwege een verhaal over een jonge sporter en zijn trainer omdat hij een gevaar is voor kinderen. Docenten op middelbare scholen zijn steeds minder in staat gewoon les te geven over de holocaust omdat dat de tere kinderzieltjes is hun klas (en de ouders natuurlijk) niet bevalt. Voorbeelden te over.

En daarmee kom ik tot het enige dat wordt gerelativeerd en dat is de op feiten gebaseerde kennis van zaken.

Mensen die boos worden en hard roepen, hebben dat waar zij tegen in opstand komen niet gezien, niet gelezen. Ze roepen maar wat. En de pest is dat zij die het hardst roepen bijvoorbeeld minder begaafde schoonheden zijn met veel volgers in insta. Fotomodellen die roepen dat die schrijver een gevaar voor kinderen is. En als dan gepoogd wordt daar inzicht aan toe te voegen dat een schrijver niet samenvalt met zijn geschrevene, dan blijft er toch altijd een zweem over van ‘je weet maar nooit met die viezerds’.

De boeren die protesteren komen nooit met een oplossing voor een bestaand stikstofprobleem. Ze wuiven het weg, gesteund door een mevrouw in de Tweede Kamer. Het is gewoon niet waar. Het is verzonnen door het WEF, of wie dan ook.

Mijn conclusie is dat mensen niet meer hun eigen opvattingen relativeren, maar de wereld. De wereld is een schijnwereld en je hoeft geen enkele moeite te doen om daar mee om te gaan. Men kijkt naar de wereld als een spiegel, en als het spiegelbeeld niet mij reflecteert dan deugt er niets meer. Dan zitten daar boze krachten achter.

En zo zijn we beland in een wereld waarin men elkaar nog moeilijk kan vinden. Dat wil zeggen: het herrieschoppende deel met de rest. De middenmoot doet niets anders dan relativeren en water in de wijn. Je zult wel moeten want anders is samenleven niet meer mogelijk.

Sjakie en de taal van het Derde Rijk

Jaren geleden alweer las ik LTI van Victor Klemperer. Een werkelijk verpletterende studie over de taal van het Derde Rijk, het Reich van Hitler. In deze studie ontleedt Klemperer de nieuwe taal die werd ontwikkeld door de Nazi’s. Het gaat daarbij om woorden die bijvoorbeeld kracht uitstralen en vaak herhaald worden, woorden zoals spontaan, instinctief, fanatiek. Woorden die ondersteunden dat er een uit de bodem voortkomende volksbeweging was die vastberaden werkte aan de toekomst van Duitsland.

Maar het gaat ook om eufemismen, woorden die als doel hebben de grauwe werkelijkheid toe te dekken. Klemperer spreekt van Schleierwörter, sluierwoorden, versluierwoorden eigenlijk. Zo werd moord Sonderbehandlung.

Die taal had maar een doel: het volk rijp maken voor en laten wennen aan een nieuwe realiteit. Die nieuwe realiteit kwam er en heeft tot 1945 geduurd.

Waarom moet ik denken aan LTI?

Al het gedoe rond de boeken van Roald Dahl deed me denken aan de studie van Klemperer. Woorden als vet en dik die worden vervangen door enorm. En waarom? Omdat het woorden zijn die als kwetsend of stigmatiserend kunnen worden ervaren. Ik lees de berichtgeving hierover met stijgende afkeer. Wie bedenkt dat teksten moeten worden herschreven omdat die ‘niet meer van deze tijd zijn’ ?

En natuurlijk staat de ingreep in de boeken van Dahl niet op zichzelf, net zomin als de taal van het Derde Rijk op zichzelf stond. Er is al langere tijd een reiniging, een katharsis aan de gang in taal en kunst. Een kuising van het verleden waarin dingen werden gezegd, kunst werd gemaakt waar men (wie? Nou, men) zich niet meer prettig bij voelt. En was het in eerste instantie nog een reactie van de gepijnigden die in opstand kwamen, bijvoorbeeld standbeelden omver trekkend in opstand, het gaat nu wat verder.

Er bestaan zogenaamde sensitivity readers die vooraf teksten toetsen op aanstootgevend taalgebruik, en daarop ingrijpen. Ik probeer me voor te stellen wat de psychische constitutie is van zo’n reader en hoeveel plezier iemand beleeft aan zijn werk. Je moet natuurlijk heel gevoelig zijn voor alles wat aanstootgevend is, heel gevoelig. Op het psychiatrische af, denk ik zo. En daarnaast moet je er een enorm genoegen in scheppen nieuwe termen te vinden die voor jou niet kwetsend zijn. Voor jou, want jij schrapt en stuurt bij. Dat doet niet de buurman. Je voelt je dus gekwetst door het woord vet en maakt er enorm van. Niet beseffend dat er enorme mensen zijn die dat op hun beurt weer verschrikkelijk vinden.

Maar goed, die kleinzerige instelling is niet wat mij deed denken aan LTI. Het gaat hier om iets groter.

Al die fatsoensrakkers hebben een plan met de wereld waarin we leven. Die wereld moet door taal (geschreven taal maar ook beeldtaal) veranderd worden. Veranderd in een grote rubberen tegel waaraan niemand zich een buil kan vallen. Het idee achter deze ingrepen is totalitair. Niet alleen ik, als taalgebruiker, let op mijn woorden. Met terugwerkende kracht let Dahl ook op zijn woorden. Zonder de mogelijkheid er anders over te denken. Zijn boeken moeten een lief warm bed worden voor de lezer, die vervolgens hersendood het boek dichtslaat.

Hersendood is wat we moeten worden volgens deze sensitivity types. Geen opwinding, geen krassen, geen schrammetjes, geen ruzie, niets van dat al. Een hemels paradijs waarin we elkaar ontlopen, elkaar niet meer serieus nemen en vooral glijdend door het leven gaan.

Het is fundamenteel niet ander dan dat wat er in het Derde Rijk gebeurde. Vanuit een mens- en wereldbeeld de taal zo kneden en vormgeven dat we aan die nieuwe realiteit wennen, en het verleden, het verdorven verleden vergeten. En we stinken er massaal in. Want wie is er nu op tegen dat je ervoor zorgt dat mensen niet meer beledigd worden? Niemand toch?

De denkfout hier is dat beledigen niet de actie van de zender is maar van de ontvanger. Die bepaalt of hij/zij zich beledigd voelt. Het is een individuele keuze. Zoals het een keuze is om aanstoot te nemen aan bijvoorbeeld kunst.

De maakbaarheid van de wereld zit natuurlijk ergens anders in. Niet in het bedienen van individuen, integendeel. De taalcorrectoren hebben tot doel een samenleving te scheppen van kwetsbare individuen, die moeten worden beschermd tegen negatieve invloeden van buiten. Die kwetsbare individuen zullen wel twee keer uitkijken om dingen te doen die op hun beurt weer aanstootgevend zijn. De uitkomst is een samenleving die in niets meer opvalt, waarin iedereen aardig doet uit angst om niet aardig gevonden te worden. Een samenleving zonder pieken of dalen, waarin louter voorbeeldige mensen leven die voorbeeldige boeken lezen en kijken naar voorbeeldige kunst (altijd met een verklarend bordje erbij). Een samenleving kortom die de droom is van iedere leider. Makke schapen.

Dat precies is de taakopvatting van alle censoren, van alle sensitivity types die momenteel rondlopen. Van uitgeverijen en musea tot aan universiteiten en bedrijven. Het is voeden van onechte relaties en schichtige interacties tussen mensen. Het is bouwen aan een wereld die een sociale hel blijkt te zijn geworden.

Later pensioen voor de Fransen? Ben je gek of zo?

Staking in Morlaix

Vanuit Nederland ziet het er natuurlijk een beetje verwend uit: Fransen die massaal protesteren tegen verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd van 62 naar 64 jaar! Zijn ze gek geworden, wij moeten inmiddels werken tot 67 jaar, maar liefst drie jaar langer dan de plannen in Frankrijk.

En het oogt ook raar natuurlijk. Fransen hebben een 35-urige werkweek, honderd vrije dagen per jaar en een pensioen bij 62. Dat kan niet uit.

Ik kijk er ook anders naar.

Fransen komen ook op voor hun manier van leven waarbij vrije tijd heel belangrijk is. Werk is vaak een noodzakelijk kwaad waar je je liever niet in verliest, vindt de doorsnee Fransman. En als je dan werkt, wil je ook nog wat aan je leven hebben als je stopt. Op je 62ste ben je vitaler dan twee jaar later en je hebt dan ook wel genoeg gedaan. Dus gewoon gaan genieten van het leven.

Het grotere verhaal is dat die twee extra jaren symbool staan voor iets anders: verlies van een bestaande, gekoesterde wereld.

Neem nou dat mooie dorpje, diep in de Var, een kilometer of vijftien van Brignoles: Carcès.

In Carcès zit rond half elf in de ochtend het terras van Bar le Central vol met lokale bewoners waarvan sommigen al aan een p’tit blanc zitten. Beetje keuvelen, de Var Matin lezend en besprekend en daarna weer door. Aan het einde van de dag tref je elkaar weer en in de weekends spreek je af met vrienden en familie. Je doet uitgebreid boodschappen bij Les Mousquetaires om de juiste stukken vlees te bestellen en de verste groenten te kopen.

En je werkt aan je huis natuurlijk. Je bent pas Frans als je een eigen betonmolen in de tuin hebt staan en je al tijden bezig bent met de aanbouw of het zwembad. Dat kost tijd maar er is tijd genoeg. Er is niet altijd geld genoeg en dus duurt het allemaal wat langer. Maar bof, dat is dan maar zo.

Carcès heeft ook een heel druk sociaal leven, waar je tijd voor moet maken. Er is tijd voor de Grand Aïoli, voor Quatorze Juillet, voor de kermis, voor de marché nocturne op donderdagavond, het optreden van de vals zingende nep Edith Piaf et cetera. Allemaal dorpsgenoten die dit ook allemaal organiseren en voorbereiden en daar de tijd voor nemen. Dat is de kern van het leven: ergens de tijd voor nemen, omdat je tijd hebt en kunt nemen.

Die kwaliteiten, daar willen de Fransen niet van af. En ze weten ook dat onvoldoende geld voor alle pensioenen in de toekomst een gevolg is van politieke keuzes. Niet van individuele keuzes. Als de politiek ervoor kiest bedrijven meer te laten inleggen, dan zou het gat wel eens kunnen worden opgelost. In ieder westers land is er meer dan genoeg geld, het komt erop aan dat anders te verdelen. Dat inzicht drijft mensen, massaal, de straat op. Zij protesteren niet ergens tegen, ze protesteren ergens voor: de kwaliteit van het bestaan.

De Fransen zouden wel eens een punt kunnen hebben.

De markt, de spiegel van de lokale cultuur (*)

Als kleine jongen ging ik met mijn vader in Utrecht naar de markt op het Paardenveld. Als goede Utrechter sprak mijn vader van ‘de màrt’. Langs de singel liepen we alle kraampjes af, om als altijd te eindigen bij de visboer. Daar kocht hij ongepelde garnalen, gerookte paling of spekbokking. Veel geld was er niet en dit waren zeer betaalbare lekkernijen.

Die markt was in mijn herinnering heel groot. Nu was ik toen heel klein maar toch, er stond van alles. Zo was er een kraam met alleen maar fietsspullen. Van bellen tot fietspompen, je kon er echt alles krijgen. Bloemen, vlees, vis, kaas, kleding, alles kon je er krijgen. Het was een soort plat warenhuis met voor elk wat wils.

Later gingen we naar de markt op het Vredenburg, met als meest opvallende marketentster de plantenverkoopster Jopie. Schreeuwend vanuit haar vrachtwagen gevuld met planten.

Mijn vader kwam altijd bekenden uit Wijk C tegen. Beetje kletsen, wandelen, genieten en om je heen kijken.

Op de fiets gingen we terug naar huis. Ik achterop met mijn benen in de fietstassen.

Ik heb altijd van markten gehouden. Als we ergens zijn en er is een markt dan zal ik die bezoeken. Soms heel vaak. De drukte, het kunnen zien en ruiken van alle producten, de mensen: alles bevalt me. Het mooist zijn overdekte markten. Van Markthal no.1 in Boedapest tot de markthallen in Madrid en Cannes, de soukh in Taroudant, prachtig. Uren kan ik er rondlopen.

Een markt is namelijk de spiegel van een lokale cultuur. In Boedapest is het enorm druk. Je komt binnen en je ruikt de paprika, is alle soorten en maten. Veel worst, veel groenten die het goed doen in barre tijden. In Madrid is het niet alleen het kopen van waren, maar ook het eten van tapas en wat drinken. Een sociale ontmoetingsplaats, waar je naartoe gaat om te lunchen en niet alleen om inkopen te doen. In Taroudant is de soukh de spiegel van de woestijn. De overweldigende geuren van allerlei versies van ras-el-hanout, tientallen ‘beste’ versies. De kleuren van het aardewerk dat je er koopt voor weinig, de tajines. De dadels. Het onderhandelen over de prijs.

De markt in Utrecht was de spiegel van een arme jeugd op Zuilen. Veel goedkope vis en groenten. De buren tegenkomen, een praatje maken en op de fiets naar huis.

Maar ja, ik woon in Zeist. En als je de markt bekijkt als spiegel van een lokale cultuur, dan moeten we ons zorgen maken. Los zand, sfeerloos en altijd wind. Mensen die elkaar niet hoeven te ontwijken omdat je op tien meter afstand blijft. Leegte. En leegstand. Het aantal kramen is afgenomen door de jaren heen, de spoeling werd dunner. Er zijn donderdagen en zaterdagen geweest, ik schat een jaar of tien geleden, waar de markt vol was, druk was. Wel als een lang lint opgebouwd, maar toch druk. Dat is nu echt anders. 

De favoriete bloemenhandel verdween, het aantal kramen werd minder en minder. De ziel, zo die er ooit is geweest op die plek, was er helemaal uit.

En toen kwam de winter en werd er een ijsbaan gebouwd. De markt verhuisde naar de Slotlaan naast het Walkartpark. Ik reed er een paar keer langs tot ik besloot op een donderdag de markt over te lopen. En wat was dat plezierig!

Een echte markt! De kramen stonden tegenover elkaar, met het gezicht naar elkaar toe. Mensen liepen er tussendoor, elkaar ontwijkend, praatje makend en om zich heen kijkend. Stilstaan om inkopen te doen. Ok, echt groot was die markt niet. In een willekeurig quartier in Parijs is de lokale dagmarkt veel groter, veel diverser ook, maar toch. Een markt. Klein beetje reuring.

Dit was al veel beter dan de oude markt op Belcour, waar kramen met hun kont naar elkaar stonden. Het was redelijk druk, die donderdag. Ik had er echt plezier in.

Ik deed wat inkopen en vroeg wat de marktlieden ervan vonden. ‘Veel gezelliger’ was het antwoord. Compact, de mensen lopen dicht langs je heen, je kunt contact maken met de klanten. Het voelde nu als een markt. Ook zij waren er blij mee.

De spiegel van de lokale cultuur: de wintertent is afgebroken en de markt staat weer uiteengespat op Belcour en bij de bieb. Hier en daar een kraam, hier en daar een wandelende klant en wind, veel wind. Het ziet er niet uit. Zeist is vormelijk en gebaseerd op regels: daar was de markt bedacht en dus komt de markt daar terug.

Ik zou zeggen, kijk eens naar Amersfoort en leer ervan. Sluit de Slotlaan op donderdag en zaterdag gewoon af, zorg dat er weer meer marktlieden naar Zeist komen en laat het bruisen. Verkoop witte kool en ras-el-hanout, speklappen en lamskoteletjes, pannen en tajines, laat de talen van Zeist er weerklinken en maak het tot een belevenis waar je graag komt. 

Beste gemeente, doe eens gek, omarm het leven en niet de regels. Zeist is multicultureel, zit vol met commercieel talent en plezier. Schep daar de ruimte voor. Het kon in de winter, het kan natuurlijk ook in alle overige maanden.

(*) Ook gepubliceerd op https://www.zeistermagazine.nl/spiegelvandecultuurdemarkt