Vaderdag 2022. Deze rede heb ik uitgesproken op de begrafenis van mijn vader die op 6 februari 2007 is overleden. Bedoeld eigenlijk voor alle vaders, overal.
Voor U staat een wees van 47 jaar oud. In minder dan 8 jaar heb ik mijn beide ouders verloren en ben ik zelf vader geworden van twee zonen. Sinds dinsdagnacht ben ik zelf geen zoon meer.
Vandaag begraven we mijn vader, Ben Koopman. Zijn voornaam betekent “sterk, moedig als een beer”.
Ik wil U graag wat meer over hem vertellen en over zijn leven. Gewoon omdat ik dat wil, maar ook omdat er achter deze grote, vaak zwijgzame, man een leven zit dat vol en volledig genoemd mag worden.
Mijn vader was een man met wat we tegenwoordig een hoog EQ noemen. Heel veel gevoel en een groot inzicht in wat de mens drijft. En altijd een wijs oordeel. Was mijn moeder voor mij een inspirerend twistpunt, mijn vader was voor mij altijd een ijkpunt als het ging over de keuzen in mijn leven. Het was ook een man van maar drie boeken, maar die drie boeken hebben hem wel gevormd. Het waren de Bijbel, De Ziener van Patmos en Wout de scheepsjongen.
Uit dat laatste boek wil ik graag iets voorlezen.
Dromen van heldendom.
Wout is een jongen die naar zee wil. En, zoals dat hoort, zijn moeder is daar op tegen maar uiteindelijk krijgt hij haar zegen om te gaan. Op zee vinden zijn kameraden dat hij nergens voor deugt, hij is niet handig en ze laten hem een beetje links liggen. Tot er een storm komt en hij op kracht en wilskracht een kind, Dora, redt. Hijzelf haalt het maar net en dan komt de kapitein bij hem kijken:
“’Ja ja mijn jongen, je was toch een zeeman..een held; ja, maar we wisten het niet. Ik zal je bij je moeder brengen als je beter wordt. ’t Oude mensch mag trots zijn op zoo’n jongen.. God zij gedankt dat hij mij zoo’n jongen gaf op mijn schip… ‘Wout hoort het niet. In wondermooie droomen ligt zijn ziel gevangen.” Wout slaapt, uitgeput.
Mijn vader is altijd mijn held geweest, ook al wist niet iedereen dat. En man om ongelooflijk trots op te zijn en nu ligt zíjn ziel in wondermooie dromen gevangen.
Dit boekje heeft mij vader gelezen na 1933. In 1936, hij is dan 13 jaar oud, wordt hij matroos bij Damco. In 1939 gaat hij varen bij rederij De Tijdgeest. Op 28 maart 1940 zet hij de stap naar de grote vaart en krijgt zijn eigen monsterboekje. En dan opeens breekt de oorlog uit. ‘Den oorlog’ zoals hij altijd zei. De droom van Wout de Scheepsjongen houdt op.
De oorlog.
De oorlog die hem voor de rest van zijn leven heeft getekend. Hij is opgepakt voor de Arbeidsinzet, is ontsnapt, kwam in Wenen terecht waar bij op een tram reed en bokste. Gevlucht uit Oostenrijk is hij met een aantal kameraden naar Bretagne gelopen. Ik heb nog een heel klein fotootje waar je een aantal jongens een koe ziet melken. Mijn vader zit daarbij. Terug in Nederland weer werd hij opgepakt voor verzetswerk en kwam terecht in Kamp Amersfoort. Gevangene nummer 8017. Ergens in 1943 moet dat zijn geweest. In 1944 stond hij op een lijst om getransporteerd te worden naar Buchenwald.
Dat is duidelijk niet gebeurd. Ik sta hier immers. De toenmalig directeur van het SAZU heeft hem gered uit het kamp. Op 28 mei 1944 is hij door commandant Berg ‘Entlassen’, en op 7 augustus 1944 is hij gaan werken in het ziekenhuis, nu het UMC, waar ik precies 15 jaar later geboren ben en hijzelf deze week is gestorven.
Op 16 juni 1945 meldt hij zich aan bij de Binnenlandse Strijdkrachten waar hij chauffeur wordt. Tot zijn grote ergernis zitten bij de BS ook lieden die hij nog kent uit de oorlog, toen niets deden en nu opeens de held uithingen. Mijn vader had de pest aan schijnheiligheid. Over heiligheid zo meer.
Ik ben stil blijven staan bij de oorlog. Over dat deel van zijn leven werd altijd gezwegen thuis. Ik kan me niet voorstellen hoe het moet zijn om op je 17de in een oorlog terecht te komen, in het verzet te gaan, op transport te worden gesteld, te vluchten, te lopen naar Bretagne, weer te worden opgepakt en dan maanden te moeten overleven in een van de wreedste kampen van Nederland.
Een waarlijk wonder is het dat mijn vader, in zijn zwijgen over de oorlog, altijd een opgeruimd en vooral een positief mens is geweest. Ondanks alles.
Door met leven.
Nu dan nog iets over heiligheid. Mijn vader is grootgebracht met het geloof. Niet een beetje losjes, maar zeer streng. Allerlei geloven zelfs. Op 24 augustus 1947 is hij gedoopt en heeft belijdenis gedaan voor de Kerk der Zevende dag Adventisten. Zijn binding met die kerk duurde niet erg lang.
In 1951 leerde hij mijn moeder kennen en heeft hij de kerk volledig de rug toegekeerd. Misschien was het wel zo dat wie met mijn moeder leefde, geen God nodig had. Zijn oudtestamentisch gevoel voor goed en kwaad heeft hij altijd behouden.
In 1953 zijn mijn ouders getrouwd. Mijn zus was er in 1956 en ik in 1959. Mijn vader was voor mij mijn rots in de branding. Hij was niet meer de man van de grote vaart, niet van de grote daden in het verzet of van de opbouw van Nederland. Wat was hij wel voor mij?
Op de vierkante meter van het gezin was hij er altijd, zonder voorbehoud en zonder voorwaarden. Hij nam mij zoals ik wilde zijn, ondanks zijn eigen mening. Die liet hij altijd horen maar van mij verwachtte hij geen gehoorzaamheid of zo. Eenmaal kreeg ik een inkijkje in zijn geloofsachtergrond. Ik was een jaar of 18 en werd lid van de CPN. Ik vertelde mijn ouders dat. Hij keek me aan en zei ‘die partij is van de Satan’.
Verder was zijn vraag altijd ‘ben je gelukkig?’ Als het antwoord ‘ja’ was, was het ok. En bij ‘nee’ ging hij zitten en luisteren.
Hij was er altijd. Maakte ’s morgens de kolenkachel aan zodat we warm konden worden. Hij had voor mij een kuil aan de rechterkant van zijn lichaam waarin ik lekker kon zitten. Op een zeker moment had hij vier banen (meteropnemer, bladenman in de avonduren, scholen schoonmaken samen met mijn moeder en twee nachten per week bij de Lubro brood bakken) om op vakantie te kunnen.
Dat deden we volop. Eerst in de scooter met zijspan naar Limburg. Later met de auto naar Italië.
Mijn vader was een fysieke man. Ooit werd ik bedreigd door een buurman en ik belde mijn vader of hij mij en mijn vriendin kon komen halen. Hij kwam en belde bij de buurman aan. Door de brievenbus zei mijn vader dat hij even wilde praten. De buurman deed open. Het was een bovenhuis. De deur ging open en mijn vader sloeg de man de trap op met de woorden ‘van mijn zoon blijf je af’.
Mijn vader was de held over wie hij las als kind. Of hij nou op een boot zat of niet: als er storm was zorgde hij ervoor dat ik uit de brand werd geholpen. Steeds weer.
Het einde en verder moeten.
De avond van zijn dood vroeg ik aan hem hoe het met hem ging. Hij zei “Je hoopt er het beste van. En als de hoop ijdel blijkt te zijn dan zien we wel weer verder”.
De hoop bleek ijdel en wij moeten verder zien. Wij zijn wees, mijn zus en ik, en moeten verder zonder onze vader. Ik moet verder zonder mijn ijkpunt.
De eik is geveld. Ik heb altijd gedacht dat dat niet kon. Ben hoort dit alles waarschijnlijk niet. In wondermooie dromen ligt zijn ziel gevangen. Ben slaapt. Uitgeput.
Ik heb wel een schrale troost. Als ik in de spiegel kijk zie ik steeds meer mijn vader. En ook ik zet ’s avonds alles klaar voor het ontbijt. En ook ik ben liever te vroeg dan te laat. En ook ik hou van gevulde koeken, gangmakers en bloedworst.
Voor mijn vader dan ook nu een prachtig nummer van Neil Young, Old Man.
Rust zacht pa en dank voor alles. Ik kan met alleen maar liefde aan je denken.