Ik was achttien toen ik ging roken. Ik was met mijn vriendinnetje op vakantie in Bretagne, in Carantec. De camping municipal was basic en prima. Het was fris en prachtig. We hadden fietsen bij ons en reden de hele omgeving door. Toen we op een dag wat gingen drinken zag ik in de goot iets moois liggen. Het was een leeg platgereden sigarettenpakje: Gitanes!

Het was van zo’n schoonheid dat ik zo’n pakje móest kopen. Ik naar de lokale tabac en ik kocht daar mijn allereerste pakje sigaretten. En ik begon te roken. Ik was dus achttien. Eind jaren 70.

Met een Gitanes in mijn mondhoek en een glas whisky voelde ik me opeens onderdeel van een veel grotere wereld dan daarvoor. Ik was een beetje Frans en veel minder toerist. Mijn vriendinnetje rookte al lang, maar zij rookte shag, en dat vond ik niet zo chic. Dus dat deed ik toen niet.

Eenmaal thuis waren de Gitanes snel op en ik ging op zoek naar een vervanging want Gitanes kon ik in Nederland niet vinden. Die vervanging vond ik snel: Gauloises (door iedereen toentertijd uitgesproken als Goelwases). Ook zo’n prachtig pakje en de smaak was als die van Gitanes: zwaar, vol. Altijd sans filtres natuurlijk, want een man moet stukjes tabak in zijn mond voelen.

Toen ik eenmaal rookte viel me op hoeveel er gerookt werd. Op tv werd er volop gepaft tijdens uitzendingen. In films waarbij in de Franse films veel Gauloises werden gerookt. Stoere mannen, van Humphrey Bogart tot aan Jean Gabin en Jean-Paul Belmondo. Maigret rookte pijp, dat was anders. Churchill sigaren en die hoorden bij mannen met een zekere leeftijd. Nee, dan sigaretten. Troost op de lip.

Van het een kwam het ander. Ik rookte steeds meer en ik ging de deur niet uit zonder sigaretten en aansteker. Overal was roken gewoon. Ik ging vaak drinken in Het Hoogt in Utrecht en daar had ik een vast plekje waar ik rookte, dronk en las. Uren, vele vele uren heb ik daar doorgebracht. De sigaret altijd dichtbij en liefst aan. Men lette in die jaren op het merk dat je rookte. Een merk was een sociaal signaal. Vrienden rookten Drum shag en die telden dus niet mee. Mij vader rookte zware Van Nelle en die telde wel mee, want het was zware tabak en het was mijn vader. Er waren er die lichte Amerikaanse merken rookten. Die keerden zich af van de zwaarte van het Avondland. Oppervlakkige types.

Roken was niet alleen lekker en een gewoonte maar het maakte ook deel uit van je sociale zelf.

Gitanes Maïs.

Het jaar erop was ik natuurlijk weer in Frankrijk, en weer in Bretagne. Aan de zuidkant, vlakbij Carnac. Daar zag ik iemand gele sigaretten roken. Die had ik nog nooit gezien en ik vroeg hem welke dat waren: Gitanes Maïs. Zwaarder, meer teer (goudron) en veel meer nicotine. Ik een pakje gekocht en direct wist ik: dit is echt veel lekkerder. Wat een smaak, wat een volheid. En vooral: ze bleven niet uit zichzelf aan dus je moest er steeds moeite voor doen. Tussen al die mensen met witte sigaretten rookte ik opeens in Het Hoogt maïs sigaretten. Dat wil zeggen: het was maispapier, geel en langzaam brandend. De gewone Gitanes kocht ik nog wel op het vliegveld op weg naar Griekenland in de jaren daarna. Een slof voor een gulden of dertig. Maar dat was de reservevoorraad. Het draaide om maïs.

Boyards.

Wat doet Sartre hier opeens? Zal ik vertellen. Als Sartre niet zijn sigaretten zou hebben gehad dan waren al die geweldige invloedrijke betwiste boeken niet geschreven. Sartre rookte als een ketter (dronk en gebruikte drugs ook als een ketter overigens). Toen hem aan het eind van zijn leven, hij was blind en immobiel, gevraagd werd wat nog de moeite waard was, was zijn antwoord “roken”. Tijdens mijn studie raakte ik in de ban van Sartre en ik besloot mijn doctoraal in ieder geval aan hem te koppelen. Ik wist nog niet hoe maar dat kwam later wel. Ik kocht alles van en over hem en ik las alles. In een boekje van Francis Jeanson zag ik foto’s, deze:

Franse filosofen zitten graag voor hun boekenkast en hier zien we Sartre in een interview. Op de rechterfoto zie je duidelijk een pakje Gauloises liggen en op de linkerfoto zag ik iets liggen dat ik niet kende maar later kocht in Parijs: een pakje Boyards.

Het laatste pakje Boyards

Ik was in Parijs en liep een tabac in en vroeg naar Boyards maïs. Of ik dat wel zeker wist. Natuurlijk wist ik dat en ik kreeg dus een pakje. Ik ging naar een park, opende het pakje en wist niet wat ik zag: sigaretten (Gros Module) die veel dikker waren dan gewone. De hoeveelheid teer was enorm (45mg) evenals de nicotine (3,5mg)(ter vergelijking, Gauloises bevatten nu 10mg teer en 0,8mg nicotine). Ik begon te roken en werd licht in het hoofd. Wat een smaakvolle sigaret was dit!

Ik zal het kort houden: in mijn jaren dat ik naar Parijs ging en er woonde, heb ik altijd Boyards gekocht en nam ik vele cartouches mee terug. Ik en mijn Boyard waren onafscheidelijk. Ik heb ze gerookt bij het schrijven van mijn doctoraal (ook over Sartre), ik heb ze gerookt samen met mijn beste vriend Jan als we nachten doorhaalden in mijn kamer achter de Sorbonne. Ik ging nooit de deur uit zonder.

En toen besloot Brussel deze heerlijke sigaretten (en ook het merk Celtique, gros module) te verbieden wegens gezondheidsschade. Nou ja, een beetje gelijk hadden ze wel.

Ik besloot verder te leven met Gitanes maïs. Tot ook die minder lekker werden gemaakt. Zelfs het papier werd veranderd. Ik besloot te stoppen met roken.

Stoppen met roken.

En ja, ik weet dat roken niet goed is of zo je wilt: slecht. Ik ben opgegroeid met rokende familie. De sigaretten op tafel en dan iedereen paffen tot de kamer blauw stond. Hoe het leven verandert: inmiddels vind ik roken stinken en ben ik blij dat er niet meer gerookt wordt. Niet meer in cafe’s, restaurants et cetera. Waar het mij om gaat is dit: mijn roken en dat van velen maakte een extensie uit van mijn ik. Mijn sigaretten waren een sociaal teken dat ik hoorde tot een kaste van connaisseurs: zij die weten hoe je goed leeft en hoe je dat zichtbaar maakt. Daarom Franse sigaretten en daarom maïs. Een zichtbaar teken. En ik vond het lekker, dat ook nog eens. Als mensen mij vroegen niet te roken, rookte ik gewoon niet. Mijn huis was ingericht op roken, ik had 32 asbakken steeds op armlengte afstand zodat ik altijd en overal de as kon aftikken. Slaap- en badkamer waren en bleven rookvrij overigens.

Ik ben opeens gestopt. Ik heb nooit meer een sigaret opgestoken. Ik heb het een keer geprobeerd, een Boyard bij het graf van Sartre, en werd terstond misselijk.

Nog even over mijn vader en roken.

Mijn vader rookte dus. Toen hij dood was (2007) heb ik een gedicht geschreven en voorgelezen:

Het is nooit ver

Als je weet waar je moet zijn,

De weg bekend

De bochten neem je met gemak,

Achteloos een arm uit het raam

En een sigaret in de mondhoek

Soms een blik in de spiegel

Om te zien wie volgt.

Hoe anders is het als

De bestemming onbekend is

En je toch moet gaan.

Een koffer of twee, of niet eens

Je kleren achterlatend in een kast

Van een ziekenhuis.

Wat je hebt is je geloof,

Onwrikbaar. Nee niet in een God

Maar in de goede afloop

Misschien niet hier op aarde

Maar dan toch ergens anders.

En als de hoop ijdel blijkt te zijn

Dan is er de rust die dood zijn is

Een glimlach op je oude gelaat,

Tien jaar jonger ineens,

Alsof je meer weet dan wij die achterblijven.

Toen we de kist sloten hebben we een pakje Gauloises plus een aansteker meegegeven. De laatste jaren kon hij zelf geen sjekkie meer draaien en dus rookte hij zware sigaretten. Ik heb zijn shagdoosje nog altijd:

Roken is nog steeds aanlokkelijk.

Nog steeds als ik oude films zie waarin wordt gerookt, proef ik de sigaret. Maar dat niet alleen, ik ben terug op heel veel plekken waar ik met genot heb gerookt. Alleen, aan een tafeltje bij Le Village Ronsard op de Place Maubert, met een glas Marc. Op een bankje in Carcès tijdens de markt, rokend, kijkend naar voorbijlopende mensen. Samen met Jan in de Rue Cujas, beiden in een grote leren stoel, de nacht doorhalend tot het ochtendkrieken, uitkijkend op de Sorbonne. Bretagne, Lacanau sur l’Océan, Obernai, Lille. Roken is voor mij sterk verbonden met Frankrijk, met zijn waar ik gelukkig ben. Ergens in een stad of op het platteland. Alleen of samen. Maakt niet uit.

Ik rook inmiddels per week nog één sigaar. Inmiddels heb ik de leeftijd daarvoor dus dat is ok. Bij sigaren gaat het om smaak en geur. En die van de Olifant zijn top. Zaterdagmiddag om vijf uur ga ik buiten op het terras zitten met een sigaar en een bodem whisky. Dan rook ik een uur en lees wat of doe helemaal niets. Mijn familie laat me met rust. Mijn uur waar ik het leven in rust kan overdenken. Dat moment heb ik overgehouden aan een leven zoals hierboven beschreven.

In de zomer rook ik die sigaar op het terras in Carcès. Uitzicht in de verte op Salernes. De warmte om me heen en ín Frankrijk. Zo breng ik roken en Frankrijk weer bij elkaar, zoals het hoort.

Roken is lichamelijk slecht, zeker. Een goede reden om niet te roken. Geestelijk heeft het me nooit dwarsgezeten, integendeel. En de mens is meer dan een lichaam.

En als er één land is waar roken lekker is, dan is het Frankrijk.