Mijn allereerste managementbaan, ergens in de jaren 90, kreeg ik via via. Ik was docent sociologie en filosofie en werd gebeld. Of ik manager wilde worden in Amsterdam. Dat leek me wel wat. Ik aan de slag met manager spelen. En eigenlijk deed ik maar wat. Ik kwam erachter dat de mensen van de afdelingen waaraan ik leiding gaf (het waren er vier) prima in staat waren het werk te verrichten wat gedaan moest worden. Mij vonden ze een onverwachte toevoeging: een docent. Nou ja, we gingen het met elkaar proberen. Ik had een grote kamer met een mooi bureau en in een la een kist sigaren. Het ging prima en het was een mooie plek om alles te leren. Maar je wil door.

Zo in de loop van de decennia loop je toch tegen alle grenzen aan die in jezelf zitten. Grenzen die je tracht te ontkennen, want zwakte is niet iets wat je wilt uitstralen. Als baas.

Ik deed hier en daar een workshop of een opleiding. Die waren nooit heel erg goed. Ik kwam terecht in een circuit van trainers en coaches zonder keurmerk, zal ik maar zeggen. Iedereen kon het worden en je had een job op het moment dat je in het netwerk zat van de opperbaas met budget. Sommige trainingen waren overigens wel prima. Maar dat was meer uitzondering dan regel.

Ik ging ook naar het buitenland. Ik leerde Zweden kennen en hun manier van doen. Ik heb gewerkt in Warschau en leerde daar de starheid in het bedrijf en de spiritualiteit van de mens kennen. Ik heb bij een startup de commercie mogen doen, tot in de UK. Londen maar ook the black country: dagen praten met managers in Birmingham en er na heel veel thee achterkomen dat zij eigenlijk niets konden beslissen.

Op Ashridge en INSEAD heb ik me volgezogen met kennis, kennis en nog eens kennis. En ongegeneerd veel plezier gehad.

Ik groeide als manager, ik werd beter door ervaring en ook door kennis. Maar altijd nam ik ook gewoon mezelf mee met mijn eigen biografie. Een biografie die geïmpregneerd is door een jeugd op Zuilen, Utrecht. Een harde jeugd in een harde wijk. Stofzuigers door ramen en daarna weer een borrel drinken met elkaar op de bank op straat, om de ruzie bij te leggen. Een leven met strijd. Onderling maar ook strijd met het leven. Armoe. Altijd weer de teleurstelling dat er gespaard was voor iets en er dan achterkomen dat het toch niet lukte. In mijn familie was ik de enige die de middelbare school had afgemaakt. Eerst de MAVO (een harde school) en daarna HAVO en VWO (heerlijk). Veel gestudeerd, ook als eerste in de familie. Toen ik mijn doctoraal deed was ik verbaasd dat ik dat had gehaald. Mijn familie was nog verbaasder.

Leren, leren, leren en leven

Met die sedimenten kun je opleiden wat je wil, maar het leven blijft strijd en iedere vooruitgang moet je bevechten en is in zijn uitkomst onzeker. Zuilen verdwijnt nooit meer uit mij.

Al mijn trainingen, workshops stonden voor mij in het teken van winnen. Daarom vond ik die ook nooit zo goed. Wat de trainer ook zei, ik wist het beter. En overigens was dat ook vaak het geval. Maar daar ging het niet om.

Op een moment in mijn leven ontdekte ik Benedictus. Kort samengevat: Benedictus schrijft in circa 350 AD een Regel, waarin hij schetst hoe je leiding geeft aan een klooster. De kern is dat je met aandacht en liefde de dingen moet doen. Nooit afraffelen, nooit zomaar iets doen, altijd concentreren en met aandacht zijn in wat je doet. Je dag zo indelen dat je geen stress ervaart, maar tijd hebt voor alles wat je doet. Tussen twee bezigheden altijd tijd nemen om te ‘migreren’ van de ene naar de andere activiteit. En als Abt moet je je oor altijd neigen naar de jongste (dat wil zeggen degeen die er het laatst is bijgekomen) in het gezelschap want die ziet de dingen zoals ze zijn. Besluiten neem je helder en je communiceert duidelijk daarover. En wees altijd eerlijk en betrouwbaar. Zacht op de mens, hard op de discipline.

Ik besloot Benedictijns te gaan leven, met succes. Ik heb weinig stress, ik heb altijd tijd voor dingen et cetera. De jongen van Zuilen leefde opeens met structuur en rust.

Maar nu komt het: ik deed de dingen op een andere manier, maar ik deed nog steeds dezelfde dingen. Ook als manager. Alles willen weten, alles controleren om zeker te weten dat ook gebeurt wat je hebt afgesproken, je overal mee bemoeien.

Een keerpunt, met dank aan mijn club

Tot het moment dat een team jonge professionals, die al hun tijd, talent en energie gaven om een startup van de grond te krijgen, mij vertelden dat ze wilden dat ik dingen anders ging doen.

Niets workshop, niets opleiding, niets boek, maar gewoon topmensen die mij net zo goed kenden als ik hen. Levende mensen die mij vertelden dat ik moest veranderen. Ze hadden last van mijn gedrag. Niet van mij, integendeel. Ze waardeerden mijn kennis, mijn karakter, mijn aandacht en mijn wil tot winnen. Maar wat kwam het er af en toe slecht uit.

Dat team heeft mij toen geleerd dat de vraag die je als leider altijd moet stellen is: ‘waarmee kan ik je helpen?’.

De kern van hun opmerkingen was deze: wat zij nodig hadden was een heldere visie, een duidelijke focus en een punt in de tijd waarop een en ander klaar moest zijn. Grote dingen dus, niet op detailniveau. Wat ze ook van mij nodig hadden was mijn goede humeur, herrie en optimisme. Waarmee ik hen in de weg zat was het bemoeien met details en werkpakketten. Overal een mening over hebben is niet erg, ze altijd uiten wel. Want hoe ik het ook wende of keerde, voor hun was ik de baas. En een baas met bemoeienis is een lastige baas.

Ze wilden geholpen worden.

Waarmee kan ik je helpen

Ze hadden gelijk. Sinds die bijeenkomst ben ik in de helpende stand gaan staan. Bij moeilijke besluiten met grote impact leg ik uit wat er gaat en moet gebeuren en wat het doel daarvan is. Mijn vraag is dan direct hoe ik hen kan helpen hier zelf vorm aan te geven. Ik waardeer hun expertise en kennis, ik waardeer wie zij zijn en het enige wat ik doe, is zorgen dat zij tot hun recht komen. Ieder gesprek begin ik met de instelling ‘hoe kan ik je helpen?’. En dan opeens blijkt er een heel mooie dynamiek tot stand te komen waarbij mensen veel meer talent maar ook meer vragen hebben dan je dacht. Zekerheid en onzekerheid wisselen elkaar af.

Dit klinkt simpel en je zult denken ‘dat doe ik ook altijd’, maar kijk eens goed naar jezelf. Ik dacht ook dat ik het goed deed, tot mijn team mij de spiegel voorhield.

Je moet er wel wat voor over hebben. Zo heb je het gevoel grip te verliezen omdat je niet ieder moment van alles op de hoogte bent. Dat gevoel verdwijnt snel. Wat blijkt is dat mensen om je heen je tijdig waarschuwen voor positieve en negatieve uitschieters. Je bent nog steeds op tijd. Daarnaast moet je heel helder zijn in doelstellingen. Heel concreet en duidelijk. Er vooraf over praten wat de gevolgen zijn, voor ieder afzonderlijk. Je moet altijd heel scherp zijn op randvoorwaarden: heb je alles geregeld? Hebben de mensen bijvoorbeeld een goed contract met een juiste beloning? Is helder wat van hen wordt verwacht? Moeten ze bijgeschoold worden? Is het een goed, collegiaal en veilig team? Is het team divers genoeg? Hebben ze de juiste hulpmiddelen?

Eigenlijk ben je als leider een facilitair manager op vele fronten. Een factotum.

Het allerbelangrijkste is altijd je beloftes nakomen, altijd duidelijk zijn in je communicatie en beoordeling van mensen. Helder verwoorden wat zij goed doen en wat niet. Als je als leider betrouwbaar bent en men weet dat je te vertrouwen bent kan zomaar de dag komen dat je team je tot de orde roept. Dat is een geschenk dat je moet omarmen. Ook al voelt het alsof je op je sodemieter krijgt van je moeder. Want een standje voelt altijd diep. Ook een standje van je team. En terecht.

Slechts wat diep raakt verandert de mens. Ook mij dus.