Je komt ze tegen op social. Mensen die tegen alle coronamaatregelen zijn en de huidige toestand vergelijken met alle vervolgingen in de Tweede Wereldoorlog. Mensen die zich afficheren als “nieuwe Joden”. De vergelijking wordt soms helemaal doorgezet. In demonstraties lopen ze met gele sterren op hun kleding. En nog steeds, ook nu de demonstraties zijn opgedroogd, zie ik alle vergelijkingen voorbijkomen op twitter. Die de regering onderdrukkers noemt. Stellen dat er later tribunalen moeten komen voor de landverraders. Die een eigen partij hebben: FvD.

Dat soort wappies, een veel te vrolijk klinkende term, moet zich doodschamen. Allereerst natuurlijk voor hun uitingen maar eigenlijk nog veel meer voor hun volstrekte lege brein waarin hersenactiviteit is gereduceerd tot slechtheid en ressentiment. Slecht volk.

Dit is mijn vader

De foto van mijn vader in de gevangenengalerij in het huidige museum.

Ben Koopman. Geboren in 1923 in een gezin met twee broers. Zijn ouders hadden het niet al te breed en probeerden het gezin goed op de been te houden. School zat er niet in, gewerkt moest er worden. En dat betekende dat mijn vader op zijn 13de jaar scheepsjongen werd. Op de foto hierboven een jaar of 17, 18. 1940 of 1941 gemaakt en op de foto kijkt hij wat beschouwend in de camera, niet wetend wat er gaat komen. Wat ging er komen?

Dit is Joseph Kotalla

Joseph Kotalla, of zoals hij meestal genoemd werd Kotälla, werkte in de jaren 40 van de vorige eeuw in Kamp Amersfoort. Na vele omzwervingen, waar zijn sadisme was gebleken, werd hij overgeplaatst naar het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort, kort PDA. Hij was 15 jaar ouder dan mijn vader. Zijn bijnaam was de Beul van Amersfoort en er was een trap naar hem vernoemd: de Kotälla-trap. Een harde schop in het kruis van gevangenen van het PDA.

Hoe leerden zij elkaar kennen?

Daar is dus mijn vader, Ben, en een Duitser, Joseph, die elkaar in de oorlog leren kennen. Maar hoe? Simpel. Mijn vader werd gearresteerd wegens verzetswerk tegen de bezetter en hij kwam in 1943, 20 jaar oud, in Amersfoort terecht. Daar heeft hij maanden vastgezeten en leerde hij Joseph, 35 jaar oud, kennen. Hadden ze goede gesprekken of wisselden ze gedachten uit. Zouden ze elkaar zoals nu op social hebben ontmoet. Zou mijn vader hebben kunnen demonstreren en Kotälla voor fascist hebben kunnen uitmaken?

Ik denk het niet.

Mijn vader kende hem van het vele slaan, het trappen, het eeuwig op de appèlplaats staan en daar oefeningen doen tot men er dood bij neerviel. Hij kende hem van de Rozentuin. Een smalle gang met prikkeldraad waarin hij voor straf oefeningen moest doen en, als het niet goed ging, hij halfdood werd geslagen. Hij kende hem jaren later nog doordat de rug van Ben altijd gevoelloos en koud is gebleven. Kapotgeslagen door een sadist die er plezier in had mensen dood te slaan.

Kotälla was een in- en inslecht mens. Zijn sadisme kon hij volledig kwijt in een systeem dat was ingericht op het vernietigen van mensen. Verzetsmensen, Joden, politieke gevangenen, Roma, Jehova-getuigen, communisten en socialisten, Sinti, homoseksuelen, ga zo maar door. Kotälla was de hand in de handschoen. Net als zijn baas, Karl Peter Berg. Individuen, raderen in een machine waar zij zich helemaal goed bij voelden. Konden doen wat zij wilden omdat het onderwerp van hun haat, andere mensen, vernietigd mochten worden.

De laarzen van Berg

Dit is een bronzen afdruk van de laarzen van Berg. Voor de appèlplaats staan zij in het grint. Ervoor lege voetafdrukken van al die gevangen die in het PDA hebben gezeten. In totaal hebben zo’n 40.000 gevangen vastgezeten in het kamp, waarvan er 468 zijn vermoord. Berg keek toe hoe men voor hem stond, vooral niet opvallen want dat kon betekenen dat je de avond niet zou halen.

Jaren na de oorlog barste mijn vader in tranen uit. Hij, bokser, worstelaar, had meegemaakt dat een kameraad van hem werd doodgeslagen. Hij kon niets doen. “Twee, drie van die moffen had ik kunnen hebben”, zei hij “maar geen vijf of zes”. Hij moest toezien en verder niets. Zestig jaar later kwamen de tranen.

Terug naar Ben.

Mijn vader heeft het overleefd. Hij stond op de lijst om naar Buchenwald te worden gestuurd tot de directrice van het Stads en Academisch Ziekenhuis Utrecht ingreep. Zij kende mijn vader uit het verzet. Zij heeft bij Berg voor elkaar gekregen dat hij op 28 mei 1944 vrijgelaten werd uit het kamp en ging werken in het SAZU. Daar werd hij vervolgens op 7 augustus 1944 formeel in dienst genomen als ‘huisknecht’, twee maanden na de ontberingen van het kamp. Vijftien jaar later ben ik in hetzelfde ziekenhuis geboren, op 7 augustus.

En nu die wappies weer

Mijn leven is geïmpregneerd door de oorlog. Die is er altijd wel en nooit niet. Dat is nou eenmaal zo. Ik heb in mijn jeugd de jaren meegemaakt waarin mijn vader stil werd rond 4 mei. Waarin hij woedend was toen de ‘drie van Breda‘ vrijgelaten zouden worden. Hij vertelde nooit veel. Wel later over die kameraad, soms over vriendschap in het kamp en hoe fragiel die altijd was. Wat mijn vader eraan over heeft gehouden is een feilloos gevoel voor helden, bange mensen en verraders, lafaards. Je mag bang zijn zei hij dan, maar nooit een lafaard en zeker geen meeloper.

Als ik wappies zie en hoor die de vergelijking maken met de oorlog moet ik altijd denken aan wat mijn vader zei van de Binnenlandse Strijdkrachten van net na de bevrijding. Dat waren in de oorlog grote lafaards waar je niets aan had en toen het veilig was kwamen ze naar buiten. Doen alsof zij het verzet waren geweest. En heel stoer, vrouwen kaalscheren en met menie besmeuren. “Dat soort volk is nutteloos als het erop aan komt. Volkomen nutteloos.” Zijn woorden. Mijn gedachten als ik dat boze protesterende volk zie. Volkomen nutteloos als het erop aan komt.