Tags

Op de foto staat, met kind op de arm, een van de twee boulangers van ons dorp in de Var. Zijn vrouw staat achter hem. Een hardwerkende man die iedere ochtend vroeg op is. De hele dag zorgt hij voor verse baguettes en andere lekkernijen. Zijn Tarte Tropézienne is onbehoorlijk lekker. Vooral met goede champagne erbij.
Iedere ochtend loop ik samen met Sam, mijn jongste zoon, zo’n anderhalve kilometer naar het dorp. Eerst de bakker, dan bij Bar Le Central koffie met een glas water voor mij en een glas Cacolac voor hem en als laatste een kaarsje branden in de Mariakapel van de kerk. Wij zijn gewoontedieren.
Althans, ik. Soms laat ik hem liggen als ik merk dat er geen behoefte is aan wandelen en Cacolac.
Dit doe ik dit jaar voor het achttiende jaar. In die jaren is de bakkerij van verschillende mensen geweest, maar deze zit er alweer lang.
Je zult zeggen: ‘ja en? Wat is er zo bijzonder hieraan?’ Dat zal ik vertellen
De boulanger is ook de plek waar men elkaar treft en een praatje maakt. Zo is er een mevrouw die altijd een taartje koopt voor zichzelf. Ze is alleen, ze woont in het dorp en ze houdt van taartjes. Geduldig wacht iedereen tot ze al haar munten bij elkaar heeft gevonden om te betalen. En er is een jonge vent die iedere dag een ficelle koopt. Een ander altijd ‘un restau’. Als de klanten binnenkomen ligt het als het ware al voor je klaar.
Zo kwam Charles Aznavour ook altijd bij de bakker. Op een oude sportfiets kwam hij aanrijden, heel langzaam, zette de fiets tegen de muur en kwam binnen om een baguette bronzé te kopen. En nee, het was niet Aznavour maar het had zijn broer kunnen zijn. Klein, zelfde mond, zachte stem en ogen vol leven. Met zijn brood stapte hij weer op de fiets en reed langzaam, licht slingerend weer weg. Naar huis. De man was oud en alleen, zo zei hij zelf.
Ik zag hem vaak in het dorp.
Tot vorige zomer. Iedereen kwam ik weer tegen. De pastoor, de truffelman, de artiest (waarvan ik overigens nooit iets artistieks heb meegemaakt) enzovoort. Maar niet Charles Aznavour.
Bij de bakker vroeg ik naar hem. Hij was eerder in het jaar overleden en het dorp was uitgelopen naar de kerk. Men miste hem want het was een vriendelijk mens. Maar wel oud.
En toen kwam de pointe. De ouden gaan dood en de jongeren verdwijnen uit het dorp. Dat was de verzuchtende conclusie. En zo is het ook. Charles staat model voor een ouder wordende bevolking van een klein dorp in de Var, in Frankrijk. De ouderen komen elkaar tegen bij de bakker en groeten elkaar. De jongeren vertrekken en masse naar Marseille, naar Aix, naar Lyon. De jongeren willen een diploma halen bij een goede school en zien een toekomst voor zich maar dan niet in het dorp. En langzaam dreigen de dorpen leeg te lopen.
De boulanger overigens was hoopvol. De jongeren komen op een dag terug. Dat moet wel. Want waar kun je brood vinden van deze kwaliteit, vroeg hij. Toch zeker niet in de stad. Dat is fabrieksbrood. Een schande.
Inmiddels ben ik ook 18 jaar ouder en moet ik toegeven dat het lekkerste brood toch gewoon te vinden is in de Rue Maréchal Foch.
Pingback: Zaterdag in Carcès, deel 2 | Dick Koopman