(Droomblogs in een coronacrisis).

Vannacht aangekomen na een goede rit uit Nederland. Koffers uitgepakt en om drie uur lagen we in bed. Het is nu even na achten en heel zachtjes stap ik uit bed. Ik ruik door de openstaande ramen achter de blauwe luiken Frankrijk.
Toen we vannacht bij Brignoles de snelweg afreden was het aardedonker. De vijftien kilometer naar ons huis deden we, zoals altijd, alle raampjes open. De geuren van de Var, het kruidige, het aardse in de lauwwarme lucht was weer heerlijk. Muziek: Destination Ailleurs van Yannick Noah bijvoorbeeld. Of Zaz. Of om mijn oude ziel te pleasen: Joe Dassin met L’Équipe a Jojo. Franse muziek, ’s nachts rijden.
Bochtje links het dorp in, rechts de Hypermarché, langs het bejaardenhuis, rechts beetje door onder de platanen, bruggetje over, en dan nog 737 meter naar Le Sommet, ons huis. Huisnummer 737.
Gelukkiger dan dat, wordt het zo’n nacht niet.
Maar goed, het is nu even na achten en ik sta onder de douche. En natuurlijk heb ik vannacht niet de knop omgezet dus ik moet koud douchen. Ben ik ook gelijk wakker. Na het douchen en scheren even de kelder in om de knop wel om te zetten. Ik kleed me aan, kijk even bij de zonen die in diepe slaap zijn, pak een tas en ga de deur uit.
De hemel is blauw. Het wordt een mooie dag. En alweer die geuren. Ik loop het hek uit en ik ga de berg af. Het is bijna twee kilometer naar het dorp en de wandeling naar beneden is altijd een makkie. Terug doe ik in Duits marstempo. Maar dat duurt nog een uur.
Eerst langs de buurman met de honderd honden. Nee, het zijn er geen honderd maar wel veel. Eerst zaten ze aan onze kant van zijn huis. Als ze blaften kwam hij naar buiten, hard schreeuwend. Pute, merde, con en iets dat op Mímí lijkt. Weet ik veel. Mijn vriend, de kunstenaar waarover later meer, zei al: hij werkt in de wijnbouw, ruige schreeuwerd maar verder ok. We zijn toch maar gaan praten en nu zitten zijn honden achter het huis en is het stil.
Het steilste stuk heb ik achter de rug als ik linksaf ga langs het huis van de dokter, Keutchayan. Ik heb me daar ooit gemeld met een ontsteking. Hij vroeg een en ander, keek en schreef een recept uit. Nu was ik die kleine receptenbriefjes uit Nederland gewend maar van hem kreeg ik twee A4’tjes! En bij de pharmacie kreeg ik alles netjes mee, tot aan hormooncrème toe.
Maar daar had ik het niet over. Ik loop dus langs het huis van de dokter. Een groot huis met een keurig aangelegde tuin en en voorname hond. Een aardig beest dat altijd verbaasd kijkt en nooit blaft.
Hoe anders is dat bij de volgende voisins: twee luid blaffende grote honden die geagiteerd achter het hek rondspringen. Zonder hek zaten ze al lang bovenop me. Ik ben er ooit gestopt en toen heb ik de beesten rustig toegesproken. Dat het zinloos was al dat geblaf en dat ik er niet van onder de indruk raakte. Een tweetal dagen zijn ze stil gebleven. En toen begon het weer.
Ik loop door.
Interessant is het dat ik op een deel van de route naar Santiago de Compostella loop. Dat zag ik eens bij toeval op een kaartje van de omgeving. Dat vind ik erg stoer. Ik loop dus al 18 jaar een kilometer van de route. Niet dagelijks maar toch zo’n 50 dagen per jaar. Heen en weer. Dat is toch 1800 kilometer. Een mooi resultaat.
Onderaan de berg wonen twee zussen. Oudere dames met wit haar. Beiden een eigen huis met een stuk grind ertussen. Ze doen heel veel samen. De oudste van de twee heeft een tijd in Engeland gewoond en oogt ook meer Brits dan Frans. We groeten elkaar, zoals altijd.
Ik kan nu kiezen. Ik neem de korte route langs de school, brug over de river en dan rechtsaf óf ik neem de langere, linksaf langs de camping, onder de platanen door. Ik ga links. De Caramy stroomt heel relaxed op deze mooie ochtend en als ik de Avenue Ferrandin oploop zie ik de platanen. Groot, scheefgegroeid, veel schaduw en koelte leverend. Prachtig zo zonder verkeer.
De bocht door langs Le Hameau de Carcès, een van de vele wijnproducenten in het dorp en de streek. Aan mijn linkerkant het hek van de lokale pizzaman, Les Chineurs. Patou en Seb zijn inmiddels semivrienden geworden. Grote kussen, goed plekkie om te eten en altijd, altijd vriendelijk. Seb had jaren geleden keelkanker. Behandeld, bestraald en weer aan het werk. Ik zie dat hij al in het restaurant is en ik loop even naar binnen. Hij is aangekomen, wat een goed teken is. Hij oogt ook weer sterk. Omhelzing, goed dat ik er weer ben en of ik vanavond kom eten. Lijkt me een goed plan en dus reserveer ik.
In de verte, aan het eind van Avenue Ferrandin zie ik de reden van deze vroege zaterdagse wandeling. Mijn persoonlijke plezier om in mijn eentje, met het geruis van twaalf uur rijden nog in mijn oren en de naweeën van kramp in mijn linkerkuit, vroeg op de staan en te wandelen. Mijn Frankrijk, mijn miniatuurgenoegen zonder weerga.
De zaterdagmarkt.
(word vervolgd)
Pingback: Zaterdag in Carcès, deel 2 | Dick Koopman