Enige tijd geleden las ik een interview met Tinneke Beeckman , een filosofe met prikkelende stellingen. Met aandacht las ik hoe zij sprak over het opkomen voor Verlichtingsidealen. Voor onze manier van denken en van met elkaar omgaan. Zo prikkelend dat ik haar boek kocht: “Macht en onmacht. Een verkenning van de hedendaagse aanslag op de Verlichting” (De Bezige Bij, 2015). Een veelbelovende titel. Een boek geschreven door een sterke vrouw met een heldere redeneertrant.
Ik moet zeggen: ze begint met een mooie mise en scene. De aanslag op Charlie Hebdo. De pagina’s daarna vult ze met vaart, met een overzicht van wat er mis is met onze manier van samenleven. Daarna gaat ze los in het boek.
Van Nietzsche gaat ze door naar Foucault. Een heel zinnige stap, omdat het gaat over het verdwijnen van het subject, van de mens als individuele maker van de wereld. Dat was niet echt waar Foucault in geloofde. Als socioloog zou ik zeggen dat hij meer een kind was van Durkheim dan van Marx. Structuren bepalen het individu als je al van een individu kunt spreken.
Dan opeens dendert George Orwell de tekst binnen. Daarbij dat ik direct: ‘waar komt die opeens vandaan?’ En eigenlijk gaat vanaf dat moment het boek zwabberen, onevenwichtig worden.
De stukken over Heidegger zijn nog interessant. Al was het maar omdat Heidegger altijd interessant is. Maar ook met hem wordt te weinig gedaan. Hij zou terugverlangen naar een voormoderne wereld waarin kleinschaligheid voorop staat. Dat zou kunnen. Wat belangrijker is dat hij een prachtige analyse geeft van Het Men (Das Man) Juist hier geeft Heidegger een voorbeeld van onoprecht leven. Dingen doen omdat men dat nou eenmaal doet. Omdat iedereen dat doet. Wie? Geen idee. Men. Tegen zijn omdat men tegen is. Voor zijn omdat men voor is. Heidegger kan worden gebruikt om het verschil te laten zien tussen collectieve culturen en culturen waarin individuen een eigen authentieke keuze (kunnen en mogen) maken.
Maar niet bij Beeckman.
Opmerkelijk genoeg is haar verwijt aan Heidegger, een nostalgisch verlangen naar vroeger, haar zelf niet vreemd. Als zij schrijft over internet dan is dat vanuit een heel somber mens- en wereldbeeld. Interent is de grote Big Brother die ons allen knecht. Zonder dat we dat door hebben! In dit deel van het boek komt een denker naar voren die het niet echt op heeft met internet. Een niet te vatten, niet te positioneren entiteit die ons tot slaaf maakt. Zo komt het over. Dat internet naast die eigenschap – want die is er natuurlijk ook – ook een bevrijdend medium is komt niet naar voren. Dat dankzij internet de informatie aan individuen enorm is toegenomen komt niet naar voren.
Een citaat: ‘Wie via internet iets te weten wil komen, kan wel het gevoel hebben dat hij controle heeft over een analyse, maar dat is vaak niet het geval. De complottheorieën worden soms op een heel professionele manier gebracht, de retoriek van de bedenkers is erg wervend…’. Dit op zich klinkt al bijna als een complot. Erger is dat het voorbij gaat aan een ander belangrijke eigenschap van internet: ieder complot wordt ontmaskerd en tegengesproken. De bevrijding on line.
Het vreemde van dit boek is, dat het zo onevenwichtig is. Er zitten heel sterke stukken in die tot denken aanzetten. Er zitten stukken in die bijna naïef van nostalgie zijn. En dat is jammer. De reden dat ik dit schrijf is dat ik hoop dat er meer gesproken wordt over onze Verlichtingsidealen, over wat het verdedigen waard is. Tegen wie ook maar vooral tegen de beperkten van geest. Dat is met dit boek niet gelukt. De Bezige Bij had strenger moeten zijn en meer tijd moeten nemen.
Het boek is een gemiste kans. Op naar de herkansing!